Een merkwaardige rivier is het, de Chobe. Net zoals de Oka-vango ontspringt ze in de noordelijke hooglanden van Angola – ze noemen haar daar de Kwando – en stroomt ze dwars door de Namibische Caprivistrook Botswana binnen. Daarmee lijkt haar lot bezegeld. Net zoals de Okavango zal de Kwando doodlopen in de woestijn en daar een magnifieke binnendelta creëren.
Toch is dat niet zo. Want in Botswana stoot de Kwando meteen op een breuklijn in de aardkorst. Die dwingt haar tot een hoogst ongewoon manoeuvre – ze maakt een hoek van negentig graden. Onder de naam Linyanti zet de rivier haar weg in noordoostelijke richting voort en creëert er de gelijknamige moerassen.
Eens de moerassen achter de rug krijgt de Kwando de naam Itenge. Nog wat verder noemen de Botswanen haar Chobe. Zo mondt ze in de machtige Zambezi uit.
Al gebeurt ook dat niet altijd vlekkeloos. Want net zoals de Okavango heeft de traag stromende Chobe met intense verdamping af te rekenen. Soms staat de Chobe zo laag dat het water van de Zambezi haar bedding binnendringt. Van de Chobe zegt men daarom weleens – overigens ten onrechte – dat ze in twee richtingen stroomt.
Het Nationaal Park waaraan de rivier haar naam gegeven heeft kan bogen op een van de grootste wildconcentraties van het Afrikaanse continent. Tegenwoordig beslaat het 11 700 km² – ruim een derde van België. Savuti en de Linyantimoerassen maken er deel van uit, maar verreweg de populairste plek is wat men het Chobe River Front noemt, een strook van een veertigtal kilometer langs de rivier.
Serondela is hier een van de plekken vanwaar je vrij over de vloedvlakte van de Chobe kan uitkijken. De weelderige uiterwaarden van de rivier krioelen van de watervogels en vormen vooral in het droge seizoen een vitale drinkplaats voor een schare zoogdieren – antilopen, buffels, giraffen, olifanten. Op de vaste rivieroever daarentegen rijzen de droge, zanderige hellingen vrij steil omhoog. Grazers moeten er tussen de boompjes op hun hoede zijn, want leeuwen liggen constant op de loer.
Een eind stroomafwaarts ligt Sedudu. Wat dit eiland zo speciaal maakt, is het feit dat het amper boven het wateroppervlak uitsteekt. In feite is het zo plat als een pannenkoek. Het is volledig met water doordrenkt, deels moerassig zelfs. Heel het jaar door is het gras er groen. Een paradijs voor de dieren, althans voor zover ze willen en kunnen zwemmen. Leeuwen zien zo’n zwempartij niet zitten. Dat maakt het eiland op de koop toe veilig voor de andere dieren.
Lange tijd maakte zowel Botswana als Namibië aanspraak op het eiland. Pas in 1999 besliste het Internationaal Gerechtshof in Den Haag dat het eiland tot Botswana behoort. Dat aan de noordkant van het eiland de Chobe veel dieper is dan aan de zuidkant gaf de doorslag. Sedudu maakt nu deel uit van het nationaal park Chobe. Voor mensen is het eiland verboden terrein, alleen dieren mogen er komen. Vissen is in de zuidelijke arm niet meer toegestaan, in de noordelijke nog wel. Namibische vissers maken daar gretig gebruik van.
De echte vedetten van het park, dat zijn de olifanten. Kennelijk beseffen ze dat zelf ook. Want bij de waterpoelen nemen ze steevast een prominente plaats in. Andere dieren moeten hun beurt afwachten, willen of niet.
Vermoedelijk vormen deze olifanten de grootste aaneengesloten populatie ter wereld. In Chobe alleen al zijn ze met 50 000, verspreid over heel Botswana leven er 120 000. Niet slecht, in aanmerking genomen dat Botswana in het begin van de 20e eeuw slechts een paar duizend olifanten telde. Over een periode van honderd jaar is dat een jaarlijks groeiritme van 3 à 4 %.
Dat Botswana ontsnapt is aan de massale illegale vangst die andere olifantenpopulaties in de jaren 70 en 80 heeft gedecimeerd, heeft daarbij een grote rol gespeeld. Qua lichaamsgrootte zijn de olifanten van Botswana weliswaar de grootste van alle levende olifanten. Maar hun slagtanden zijn doorgaans nogal broos en kort. Minder gegeerd door stropers dus. Wellicht is dat aan een tekort aan calcium in de bodem te wijten.
Tijdens het droge seizoen – van mei tot oktober – verblijven de olifanten graag in de buurt van de Chobe en de Linyanti. Breekt het regenseizoen aan, dan trekken ze naar het zuidoostelijke deel van het park. Een tocht van tweehonderd kilometer is dat. Niets of niemand kan hen van hun pad doen afwijken. Dat ondervond een school toen ze haar terrein met een stevig metalen hek omgaf. De dikhuiden trokken er zich niets van aan en liepen er dwars doorheen.
Jaak Palmans
© 2022