Het eerste wonder van Colombia
Colombia | Anno 2024
Maandag 11 maart | Bogotá – Zipaquirá – Villa de Leyva
Dinsdag 12 maart | Villa de Leyva – El Infiernito – Ecce Homo – El Fόsil – Medellín
Maandag 11 maart | Bogotá – Zipaquirá – Villa de Leyva
Tergend traag schuift de verkeersstroom vijf rijstroken breed van het ene rode licht naar het andere. Zelfs de ambulances met hun loeiende sirenes schikken zich noodgedwongen naar het stapvoetse verkeer. Scooters slalommen met doodsverachting tussen de auto’s en de vrachtwagens. Fietsers die zich in dit imbroglio wagen zijn niet vrij te pleiten van suïcidale neigingen. De maandagochtendspits van Bogotá moet zeker niet voor die van andere wereldsteden onderdoen.
Indrukwekkende passerelles overbruggen de brede boulevard. Van weerskanten voeren ze een eindeloze stroom van wriemelende voetgangers aan die op weg zijn naar de eilandjes in het midden van de rijbaan. Daar, op de centrale as, zijn twee rijstroken voor de TransMilenio-bussen gereserveerd. Maar ook zij lijken niet aan de drukte te ontkomen. In beide richtingen staan ze achter elkaar in een lange rode stoet van twee‑ en zelfs drieledige voertuigen. Het lijkt erop dat ze vooral elkaar hinderen.
Wat er ook van zij, Bogotá laten we stilaan achter ons. Enorme bloemenserres maken hun opwachting en schuiven aan het raam voorbij. Dag in, dag uit worden hier verse snijbloemen per vliegtuig naar Europa en de USA verscheept.
Met eigen ogen zullen we straks vaststellen dat je op de zoutkathedraal van Zipaquirá onmogelijk voorbereid kan worden
Onze bestemming ligt een veertigtal kilometer noordwaarts, 2 650 m hoog in de Oostelijke Cordillera. Reisgids Gabriel probeert ons voor te bereiden op wat ons daar te wachten staat. Maar dat is vergeefse moeite. Met eigen ogen zullen we straks vaststellen dat je op de zoutkathedraal van Zipaquirá onmogelijk voorbereid kan worden. Daarvoor is ze simpelweg te groots, te verbluffend, te buitenissig, te uniek.
Bij voldoende hoge druk en temperatuur gedragen halietrotsen zich zoals gletsjerijs
De enorme zoutafzettingen in de vlakten van Zipaquirá moeten tussen 200 en 250 miljoen jaar geleden gevormd zijn. Zo’n 30 miljoen jaar geleden werden ze door tektonische verschuivingen naar de oppervlakte gestuwd. Tegenwoordig vermoedt men dat ze 2,5 km diep reiken. In feite gaat het om halietrotsen, een vorm van steenzout met dezelfde chemische samenstelling als ons keukenzout. Bij voldoende hoge druk en temperatuur gedragen halietrotsen zich zoals gletsjerijs. Dat betekent dat ze dan voldoende plastisch zijn om vervormd te worden en onder invloed van de zwaartekracht in beweging te komen.
Al in de 5e eeuw v.Chr. waren de Muisca in de zoutwinning bedrijvig. Zout was immers hun belangrijkste exportproduct. Het was zeer gegeerd, niet alleen als smaakversterker, maar vooral als conserveringsmiddel om de houdbaarheid van vers voedsel te verlengen. Ze verhandelden het onder meer tegen goud waarmee ze de fantastische artefacten konden maken die we eergisteren in het Museo del Oro in Bogotá konden bewonderen.
Ook de Spanjaarden zagen het economisch potentieel van deze zoutvoorraden in. Waar de Muisca niet verder geraakt waren dan het zout geduldig af te schrapen, gingen zij met hamers en beitels aan de slag.
Maar op de echte commerciële exploitatie van de zoutafzettingen was het wachten tot 1815. Vanaf dan werden systematisch tunnels in de ondergrond gegraven. Veilig werken was het niet. Giftige gassen, explosies en andere ongelukken vormden een permanente bedreiging voor de mijnwerkers. Elke dag dat ze levend uit de mijn kwamen, was een reden om dank te zeggen – een kruisteken, een gebedje, een kaarsje voor de Maagd van de Rozenkrans van Guasá, de patroonheilige van de mijnwerkers.
Elke dag dat ze levend uit de mijn kwamen, was een reden om dank te zeggen
Zipaquirá – El Minero
Die devotie leidde er in 1932 toe dat een kleine ondergrondse kapel uitgehouwen werd. Er was een altaartje aanwezig, tegen de wanden prijkten de beeltenissen van heiligen waar de arbeiders ‘s ochtends om bescherming baden voordat ze in de mijn afdaalden.
In 1950 gingen de werken voor een groter project van start – een ondergrondse zoutkathedraal. Ze was aan Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans gewijd en kon op 15 augustus 1954 ingehuldigd worden. Een indrukwekkende structuur was het, met drie beuken en een monumentaal kruis. Maar ook met een flagrant gebrek, dat zich in de jaren tachtig steeds duidelijker zou manifesteren. De kathedraal bevond zich immers te dicht onder de begane grond waardoor insijpelend water het zout oploste en ernstige veiligheidsrisico’s veroorzaakte. In september 1992 werd de oude kathedraal door de overheid gesloten.
Geen nood, de werken aan een nieuwe kathedraal waren inmiddels reeds van start gegaan, op een veilige diepte van 180 m ditmaal. Het heiligdom zou nog grootser en nog imposanter worden dan zijn voorganger en zelfs over een heuse koepel beschikken. Want een kathedraal zonder koepel, zelfs al bevindt ze zich onder de grond, dat geeft geen pas.
De inhuldiging volgde op 16 december 1995. Een kathedraal in de kerkelijke betekenis van het woord was het eigenlijk niet, want er was geen bisschop aan verbonden. Maar het begrip Catedral de Sal had vaste voet aan de grond gekregen. Nog steeds vinden gemiddeld drieduizend gelovigen elke zondag de weg naar het ondergrondse heiligdom om er de mis bij te wonen. Dat zegt al iets over zijn afmetingen. In 2007 werd de zoutkathedraal door de lezers van de krant El Tiempo tot het eerste wonder van Colombia uitgeroepen, vόόr andere kleppers zoals San Agustín.
Vandaag dankt Zipaquirá zijn welstand niet alleen aan het zout, maar ook aan het toerisme. Iedereen wil het gezien hebben, dit verbluffende staaltje van de Colombiaanse architectuur. Even voor tien schuifelen ook wij naar binnen. Een vrij lange en licht hellende gang voert ons naar beneden. Dat is al meteen een verrassing. Want het lijkt wel een lunapark of een casino waarin we afdalen, zo bont zijn de kleuren van het stalen gebinte dat de buisvormige tunnel stut.
Het lijkt wel een lunapark of een casino waarin we afdalen
Zoutkathedraal – Ingang
Een flink eindje stappen brengt ons bij het begin van de kruisweg die ons tot onder de koepel zal voeren. Een belevenis op zich is dat, want de kunstenaars hebben voor een strikt symbolische weergave van Jezus’ lijdensweg geopteerd. Elk van de veertien staties is als een kapel in de halietrots uitgesneden, een werkje dat in totaal vijf jaar gevergd heeft.
Maar geen enkele menselijke figuur is als dusdanig weergegeven. Geen Jezus dus, geen Maria, geen Veronica, geen Simon van Cyrene, geen Romeinse soldaten. Telkens staat een monolithisch kruis symbool voor de Jezusfiguur, terwijl de vormgeving en de textuur van het grijze gesteente je de rest van de scene helpen in te vullen. Serene soberheid is de norm, ware het niet dat de felle kleuren van de spots de ingetogenheid van de taferelen soms geweld aandoen. Jammer.
In een teder gebaar lijkt de rotswand het kruis aan te raken
IV – Jezus ontmoet zijn moeder
Een mooi voorbeeld van die sobere symboliek is de vierde statie, waar de rotswand in een teder gebaar het kruis lijkt aan te raken – een treffende metafoor voor de ontmoeting van Jezus met zijn moeder.
VI – Veronica droogt het gezicht van Jezus af
Waar Veronica in de zesde statie het zweet en het bloed van Jezus’ aangezicht veegt, zien we enkel een witte vlek in het gesteente. Als een lange sluier hangt ze over het kruis en herinnert ons aan het beroemde doek met Jezus’ aangezicht.
Driemaal komt Jezus ten val, driemaal zien we het kruis een beetje dieper in de grond weggezakt.
Twee schijnbaar vormloze steenmassa’s roepen meteen het beeld op van de wenende, door verdriet in elkaar gekrompen vrouwen
VIII – Jezus troost de wenende vrouwen
Statie acht behoeft zelfs nauwelijks enige uitleg, want de twee schijnbaar vormloze steenmassa’s aan weerszijden van het kruis roepen meteen het beeld op van de wenende, door verdriet in elkaar gekrompen vrouwen die door Jezus getroost worden.
XII – Jezus sterft aan het kruis
Sterft Jezus aan het kruis, dan zien we een kruis dat nauwelijks uit de rotswand tevoorschijn komt. Alsof het kruis naar zijn oorspronkelijke toestand wil terugkeren en weer deel wil uitmaken van de halietrots.
Een kruisvormige holte in het gesteente staat symbool voor de leegte die Hij achterlaat
XIII – Jezus wordt van het kruis genomen |
|
XIV – Jezus wordt in het graf gelegd |
Wordt Jezus van het kruis genomen, dan zien we geen monolithisch kruis, maar een kruisvormige holte in het gesteente – symbool voor de leegte die Hij achterlaat.
Heel merkwaardig is het rechthoekige blok dat bij de veertiende statie uit de rotswand steekt. Stelt dit de tombe voor waarin Jezus’ lichaam rustte vooraleer Hij ten hemel steeg? Of is het de onderkant van Zijn kruis dat als het ware door de rotswand opgeslorpt wordt?
Zo belanden we onder de fameuze koepel. Maar het is niet dat indrukwekkende stukje architectuur boven ons hoofd dat onze aandacht trekt, het is de middenbeuk van de kathedraal die ons meteen in de ban houdt. Want van hieruit kijken we op die enorme ruimte neer, 75 m lang en 18 m hoog, helemaal uit de halietrotsen gehouwen.
Zoutkathedraal – Middenbeuk
Vooraan torent een enorm kruis boven het hoogaltaar uit. Een echt kruis is dat niet, beklemtoont Gabriel, het is een kruisvormige nis in de rotswand die op geraffineerde wijze belicht wordt. Vier gigantische zuilen stellen de vier evangelisten voor, op wiens werk de Kerk als instituut steunt. De zijwanden van de immense ruimte zijn ruw en onbewerkt, er is niet de minste poging ondernomen om te verhullen dat we ons hier in een holte diep onder de grond bevinden.
Moeten we hier het thema van de vrije wil in herkennen?
De schepping van Adam
Maar het bijzonderste is toch wel de ronde nis in de vloer van de middenbeuk. Zelfs van op deze hoogte herkennen we het tafereel dat daar in de diepte met meer dan levensgrote marmeren beelden voorgesteld is. Een kopie van de schepping van Adam is het, een eerbetoon aan het wereldberoemde fresco van Michelangelo op het plafond van de Sixtijnse kapel in Vaticaanstad.
God de Vader steekt zijn rechterarm uit om de levensvonk aan Adam over te dragen, Adam reikt met zijn linkerarm om ze te ontvangen. Hun vingers raken elkaar net niet, wat erop lijkt te wijzen dat het scheppingsproces nog in uitvoering is. Dat is althans hoe Michelangelo het ons in de Sixtijnse kapel toont. Hier echter raken de vingers elkaar wel degelijk aan. Wil de kunstenaar daarmee zeggen dat hij de schepping voltooid acht? Of moeten we hier het thema van de vrije wil in herkennen, zoals Gabriel stelt – de mens die niet langer van God afhankelijk is, maar zelf vrij over zijn lot beschikt?
Kapel van de Maagd van de Rozenkrans van Guasá
Via een van de trappen dalen we naar de narthex af. Die verschaft ons toegang tot de kathedraal. Drie beuken telt dit enorme complex, maar er is ook een kleinere, stemmige kapel waar de Maagd van de Rozenkrans van Guasá vereerd wordt.
Langs de muur lijkt zich een witte waterval naar beneden te storten. Die stelt de Jordaan voor
Baptisterium |
|
Paus Franciscus I |
De linkse zijbeuk is aan de geboorte van Jezus gewijd. Het obligate tafereel van de geboorte van Jezus in een stal in Bethlehem is er in de halietrots uitgesneden, inclusief os en ezel. Centraal in het baptisterium staat een doopvont, ook al in zout. Maar die is niet meer in gebruik, want water en zout, dat is geen goede combinatie. Tegen de hoge wand is zout in kleine, bloemkoolachtige structuurtjes uitgekristalliseerd. Die heeft men bewust ongemoeid gelaten, zodat het lijkt alsof zich langs deze muur een witte waterval naar beneden stort. Die stelt de Jordaan voor, de rivier waarin Jezus gedoopt werd.
Geboorte van Jezus |
|
Salmuera |
Verder naar de hoofdbeuk. Die is aan het leven van Jezus gewijd. Ze komt ons al enigszins vertrouwd voor, maar dat belet ons niet opnieuw met verbazing op te kijken tegen het enorme holle kruis, de vier cilindrische pilaren, de ruwe zijwanden. In de sacristie daarentegen zijn de wanden wél mooi gepolijst. Je herkent er zelfs de opeenvolgende geologische lagen van zout en steen. Een onopvallend beeld in het halfduister blijkt paus Franciscus I voor te stellen. Die is hier in september 2017 op bezoek geweest. Maar het is het iconische beeld van de schepping van Adam dat verreweg de meeste aandacht trekt.
Het lijkt alsof het bassin metersdiep is, maar in werkelijkheid is dat slechts zeven centimeter
De rechtse zijbeuk ten slotte is aan de verrijzenis van Jezus gewijd. Gabriel troont ons prompt mee naar een waterbassin. Op het eerste gezicht niets bijzonders – een roerloos wateroppervlak dat de omgeving perfect weerspiegelt. Zo lijkt het alsof het bassin metersdiep is, maar in werkelijkheid is dat slechts zeven centimeter. Want dit is salmuera, water verzadigd met zout. Pure pekel dus. In zulke bekkens liet men indertijd het zout uitdrogen.
Zoutkristallen |
|
Sporen van pneumatische hamers |
Op het plafond zijn nog duidelijk de sporen waar te nemen van de pneumatische hamers waarmee men vroeger de zoutafzettingen te lijf ging. Maar ook dat is verleden tijd. Tegenwoordig spuit men water onder hoge druk in de zoutlagen waardoor het zout oplost. Het mengsel wordt opgepompt, het water laat men verdampen. Tot op een diepte van tweehonderd meter kan men op die manier aan de slag.
Enorme galerijen zijn het, twee kleine vrachtwagens zouden er elkaar moeiteloos kunnen kruisen
Nog zijn de wonderen de wereld niet uit. Een reeks parallelle ondergrondse doorgangen zijn als een soort winkelcentrum uitgebouwd. Enorme galerijen zijn het, twee kleine vrachtwagens zouden er elkaar moeiteloos kunnen kruisen. Je wandelt er tussen de eet‑ en drankgelegenheden, de souvenirshops, de juweliers, noem maar op. Alsof je door een winkelgalerij in Bogotá kuiert.
Even na twaalf zetten we onze tocht voort. Met genoegen stellen we vast dat het tussendoor even geregend heeft. Zolang dat gebeurt terwijl wij netjes droog onder dak zitten, kunnen we daarmee leven.
Door de vallei van de Río Suta gaat het nu verder noordwaarts, een beetje trager dan gewenst. Want dit is een belangrijke verkeersader. Zwaar beladen vrachtwagens maken er dankbaar gebruik van. Een vruchtbare vallei is het ook, de omgeving van het stadje Ubaté staat zelfs als de belangrijkste producent van koemelk in Colombia bekend.
Kort na de lunch passeren we de Laguna de Fúquene. Voor de Muisca was dit hartvormige meer net zo heilig als de Laguna de Guatavita waar ze het offerritueel bij de inauguratie van de zipa volbrachten. Op de eilanden in het meer trof je talloze tempels aan. Een van de demonen zou hier zelfs nog altijd onder water leven, klaar om zijn belangen te verdedigen.
Maar tegenwoordig heeft het meer veel van zijn pluimen verloren. Irrigatie van velden en weiden heeft het waterpeil doen zakken, vermesting heeft de waterkwaliteit om zeep geholpen, waterhyacinten woekeren alom. Voeg daar nog de nefaste invloed van El Niño aan toe die tot uitdroging leidt, en je zit met een groot probleem.
Voorbij Chiquinquirá wenden we de steven oostwaarts. Serres voor tomaten en olijven schuiven nu aan het raam voorbij. En ook graanvelden, inclusief watermolens om het graan te malen. Dan duikt plots op een berghelling in de verte een stadje op, als een grote witte vlek in de avondzon. Villa de Leyva is dat, onze eindbestemming voor vandaag.
Een afgelegen oord, hoog in de bergen, te midden van bijna woestijnachtig terrein – niemand was daarin geïnteresseerd. De grote handelsroutes lieten het stadje links liggen. Van mijnbouw was er evenmin sprake, want in deze omgeving waren er geen mineralen te vinden. Kortom, vierhonderd jaar lang heeft de tijd er quasi stilgestaan. Villa de Leyva zag alle moderne ontwikkelingen aan zich voorbijgaan.
En net dat minpunt werd een pluspunt
Villa de Leyva
En net dat minpunt werd een pluspunt. Want Villa de Leyva is een van de mooiste koloniale stadjes van Colombia geworden. Het stadje heeft zijn oorspronkelijke koloniale stijl weten te behouden. Het centrale plein en de straten zijn nog steeds met kinderkopjes geplaveid, veel gebouwen dateren uit de zestiende eeuw. Verscheidene kloosterordes hebben zich er gevestigd.
Militairen, adel en clerus waren de eersten om het stadje te herontdekken. Op het einde van hun carrière trokken ze zich hier graag terug om van hun al dan niet welverdiende pensioen te genieten, ver van de hedendaagse drukte, in de nostalgische omgeving van een traditionele architectuur, met een schitterend uitzicht op de vallei.
Het homogene karakter van het stadscentrum frappeert meteen
Villa de Leyva
Vervolgens kwamen de toeristen. Op 17 december 1954 werd Villa de Leyva tot Nationaal Monument uitgeroepen teneinde zijn architectuur voor afbraak te behoeden. Zo is het een van de belangrijkste toeristische attracties van Colombia geworden.
|
Deurklopper |
Over dikke kasseistenen hobbelt onze bus door de smalle straatjes omhoog. Het homogene karakter van het stadscentrum frappeert meteen. De traditionele witgekalkte huizen ogen kraaknet, de fraaie houten ramen, deuren en balkonnetjes zijn in uitstekende staat. Hier wordt flink geïnvesteerd om het verleden in stand te houden, zoveel is zeker.
Convento Carmelitas Delcalzas |
|
Barba viejo (Spaans mos) |
Even na vijf trekken we door de rustige straatjes op verkenning uit. Villa de Leyva is in 1572 gesticht door de Spaanse conquistador Hernán Suárez de Villalobos en telt momenteel ongeveer 17 000 inwoners. Gabriel voert ons langs het Convento Carmelitas Delcalzas, een slotklooster waar ongeschoeide karmelietessen hun leven van werk en gebed, maar ook van eenzaamheid en stilzwijgen leiden.
Zonder dit heldhaftige wapenfeit had de Venezolaanse onafhankelijkheidsstrijd waarschijnlijk een andere wending gekend
|
Antonio Ricaurte |
Gabriel schroomt zich niet om de vergelijking met de beroemde slag bij de Thermopylen te maken als hij het over de heldendaad van Antonio Ricaurte heeft. Diens standbeeld siert het Parque Antonio Ricaurte omdat hij in Villa de Leyva geboren is, maar zijn exploot speelt zich op Venezolaanse bodem af. Het is dan ook Venezuela dat dit standbeeld gefinancierd heeft.
Driehonderd Grieken, meer waren er in 480 v.Chr. niet nodig om tegen een Perzische overmacht lange tijd weerstand te bieden in de kloof van de Thermopylen. Geen van hen overleefde het. Een gelijkaardige stunt realiseerde kapitein Antonio Ricaurte in 1814 tegen een Spaanse overmacht in het Venezolaanse San Mateo – maar dan wel in z’n eentje. Want toen hij inzag dat ze het onderspit gingen delven, gaf hij zijn manschappen het bevel te vertrekken. Zelf verschool hij zich in het kruitmagazijn op het landgoed van Simón Bolívar. Eens dat gebouw door Spanjaarden omsingeld was, bracht hij het tot ontploffing en sleurde een aanzienlijk deel van de Spaanse troepenmacht mee de dood in. Zonder dit heldhaftige wapenfeit, aldus Gabriel, had de Venezolaanse onafhankelijkheidsstrijd waarschijnlijk een andere wending gekend.
Met zijn enorme afmetingen van 120 meter op 120 zou de Plaza Principal het grootste verharde stadsplein van Latijns-Amerika zijn
Plaza Principal
Met zijn enorme afmetingen van 120 meter op 120 zou de Plaza Principal het grootste verharde stadsplein van Latijns-Amerika zijn. Of die claim terecht is, valt moeilijk te verifiëren, maar groots is het licht hellende plein in elk geval.
Plaza Principal – Parochiekerk
Niet alleen door zijn afmetingen maakt het indruk, ook door de geest van een ver verleden die het oproept – volledig met kasseien belegd, omgeven door prachtige koloniale gebouwen en een heerlijk eenvoudige parochiekerk, met in de achtergrond de Morro Negro. De enorme open ruimte wordt enkel in het midden door een kleine fontein in mudejarstijl gebroken. In de kerk wordt net een mis opgedragen.
Bij sommige van de witgekalkte huizen blijken de muren onderaan met fossielen bedekt te zijn
Mariene fossielen als muurbekleding |
|
Weerom worden we er in deze stemmige straatjes aan herinnerd dat tientallen miljoenen jaren geleden dit gebied door een binnenzee bedekt was. Een binnenzee die na het opdrogen onder meer zoutafzettingen en fossiele resten van zeedieren achterliet. Want bij nader toezien blijken bij sommige van de witgekalkte huizen de muren onderaan met zulke fossielen bedekt te zijn. Duizenden heb je er nodig om een huis op die manier aan te kleden.
Parque Antonio Nariño |
|
Deurklopper |
Nog zo’n lommerrijk pleintje is het Parque Antonio Nariño. Ook hier heeft een illustere burger van Villa de Leyva zijn standbeeld gekregen. Of beter gezegd zijn buste. Ditmaal gaat het om Antonio Nariño, eertijds twee luttele maanden lang vicepresident van het piepjonge, maar woelige Gran Colombia. Toch heeft hij een blijvende stempel op het land gedrukt, want het presidentieel paleis in Bogotá wordt nog steeds de Casa de Nariño genoemd.
De geneugten des levens zijn aan Villa de Leyva blijkbaar niet voorbijgegaan
Zijn de moderne ontwikkelingen aan Villa de Leyva grotendeels voorbijgegaan, de geneugten des levens zijn dat blijkbaar niet. Want in El Salόn del Queso, een restaurant annex kaasmakerij, blijken ze een brede keuze aan Belgische bieren te serveren – Duvel, Liefmans, Stella Artois, om er maar enkele te noemen.
Dinsdag 12 maart | Villa de Leyva – El Infiernito – Ecce Homo – El Fόsil – Medellín
Kwart voor zeven. Schoolkinderen drentelen in hun uniformpjes naar school, mannen en vrouwen stappen gelaten een nieuwe werkdag tegemoet. Naar ons aanvoelen is het veel te vroeg daarvoor, maar Villa de Leyva leeft op het ritme van de zon.
Villa de Leyva ontwaakt
Plaza Principal met in de achtergrond de Morro Negro
Vandaag keren we per bus naar Bogotá terug. Maar eerst staan er nog enkele lokale bezienswaardigheden op het programma. Zoals El Infiernito, een heus astronomisch observatorium. Officieel heet dit het Parque Arqueológico de Monquirá. Het waren de Spanjaarden die indertijd met de bijnaam El Infiernito, De kleine hel, op de proppen kwamen, geschokt als ze waren door wat ze als fallische voorstellingen interpreteerden. Wie zulke obsceniteiten uitbeeldde belandde gegarandeerd in de hel, daar kon geen twijfel over bestaan.
Maar fallussen waren het niet wat de Muisca hier neergezet hebben. Het lijkt er eerder op dat ze deze plek enerzijds voor astronomische waarnemingen gebruikten en anderzijds voor rituele vruchtbaarheidsrituelen. Want de twee rijen van telkens een vijftigtal kleine menhirs in roze zandsteen zijn oost-west georiënteerd. Ze lijken de plek aan te wijzen waar de zon tijdens de equinoxen boven het gebergte verschijnt. En net daar bevindt zich, van hieruit gezien, de Laguna de Iguaque, een heilig meer dat in de kosmologie van de Muisca een belangrijke rol speelt.
Het gebergte dat we aan de oostelijke horizon zien, is de wieg van de mensheid
El Infiernito – Steenrij met in de achtergrond de Cerro Iguaque
In een ver verleden kwam immers de godin Bachué uit dit meer tevoorschijn met een jongen in haar armen. Ze voedde het kind op tot volwassenheid en trouwde vervolgens met hem. Samen kregen ze kinderen die de aarde bevolkten. Kortom, het gebergte dat we aan de oostelijke horizon zien, is de wieg van de mensheid. Eenmaal hun taak volbracht, namen Bachué en haar echtgenoot de gedaante van een slang aan en trokken ze zich in het meer terug. Aangenomen mag worden dat ze daar nog altijd verblijven.
Restjes houtskool hebben archeologen in staat gesteld El Infiernito te dateren. De steenrijen blijken ongeveer 2 200 jaar oud te zijn. Net zoals bijvoorbeeld in Stonehenge is het observatorium door een lage aarden wal omgeven. Wat de rol is van de grotere, alleenstaande megalieten – de fallussen waar de Spanjaarden zich zo aan ergerden – is niet helemaal duidelijk.
Voor de Muisca was het belangrijk te weten wanneer de overgang van het droge naar het natte seizoen er zat aan te komen
El Infiernito – Menhir |
|
Elk jaar op het einde van maart trekken felle regens over deze regio – al kan je daar met de klimaatopwarming en El Niño tegenwoordig weinig staat op maken, aldus Gabriel. Voor de Muisca was het daarom belangrijk te weten wanneer de overgang van het droge naar het natte seizoen er zat aan te komen. Vandaar het belang van dit megalithisch monument.
Maar voor ons draait het bezoek op een sisser uit. We zijn veel te vroeg, het park is nog niet open. Een van de bewakers is reeds op post, maar blijkt onvermurwbaar. Van achter de omheining proberen we ons zo goed en zo kwaad als het kan een beeld van de site te vormen.
Dat barba viejo hier zo welig tiert wijst erop dat het met de luchtkwaliteit op deze heuvel goed gesteld is
|
Barba viejo (Spaans mos) |
Meer succes hebben we bij het Convento del Santo Ecce Homo. Een gewezen dominicaans klooster is dat, het oudste van de streek, schitterend op een heuvel gelegen met uitzicht over een vallei. Enkele hoge bomen hangen er helemaal vol met lange, grijze slierten. Barba viejo noemt Gabriel dat, oudemannenbaard. In feite is dit Spaans mos, een plant die zich als epifyt op de bomen nestelt en er water en voedsel aan onttrekt. Schadelijk voor de gastheer is dat niet. Wel is het mos zeer gevoelig voor luchtverontreiniging. Dat het hier zo welig tiert wijst er dus op dat het met de luchtkwaliteit op deze heuvel goed gesteld is.
Convento del Santo Ecce Homo
Zoals vaker in legenden beschreven wordt zou de stichting van dit klooster uit een droom zijn voortgekomen. Daarin kreeg een zekere Catharina van Sint-Bartholomeus de opdracht een klooster te bouwen. Haar broer, Juan de Mayorga Casallas, was zo goed daarvoor een landgoed met enkele gebouwen ter beschikking te stellen.
Toch is er een duister kantje aan dit verhaal
De oudste leden van de dominicaanse gemeenschap een rusthuis bieden op een plek met een mild klimaat, dat was de bedoeling. En als het even kon, tegen een minimum aan kosten. Op 15 maart 1620 was de stichting een feit. Maar het zou nog dertig jaar duren vooraleer men overging tot de bouw van de kerk, de kloostergang en de bijgebouwen die wij nu bezoeken.
Kerk in mudejarstijl |
|
Refectorium |
Toch is er een duister kantje aan dit verhaal. Zijn naam dankt het klooster aan een schilderij van de Ecce Homo, de voorstelling van Jezus nadat hij gegeseld was en een doornenkroon op het hoofd gekregen had. Het was Juan de Mayorga Salázar, de vader van Juan en Catharina, die dit schilderij uit Europa meegebracht had. Daar was het door de Duits-Spaanse troepen van keizer Karel V buitgemaakt tijdens de gruwelijke plundering van Rome in mei 1527. Dat christelijke troepen, 25 000 man sterk, zich in de Heilige Stad aan plundering, verwoesting, ontering, verkrachting en moord te buiten gingen, joeg een schokgolf door heel Europa. Achteraf werden de gebeurtenissen zelfs omschreven als erger dan de plundering van Rome door de Visigoten in 410.
Bibliotheek |
|
Armillarium |
Vandaag is van die turbulente tijd niets meer te merken. Het schilderij in kwestie is zelfs gestolen in 1909. Dominicanen zijn er niet meer, het klooster biedt uiteenlopende vormen van hedendaagse dienstverlening – liturgisch, spiritueel, cultureel, toeristisch. Verscheidene lokalen zijn als museum ingericht.
De gruwelijke plundering van Rome in mei 1527 joeg een schokgolf door heel Europa
Via het poortgebouw betreden we de stemmige patio, een oase van rust in Toscaanse renaissancestijl. Centraal staat een vier meter diepe waterput, een verwijzing naar de Jacobsbron waar Jezus de Samaritaanse vrouw ontmoette. De put is van zeer recente datum, pas in 1966 is ze uitgegraven.
Je merkt het niet, maar het grondplan van deze patio is niet rechthoekig
Patio in Toscaanse renaissancestijl
Je merkt het niet, maar het grondplan van deze patio is niet rechthoekig. Want aan drie zijden tel je acht pilaren, terwijl er dat negen zijn aan de vierde zijde. Dat brengt het totaal aantal pilaren op 33, de leeftijd van Jezus toen hij stierf.
Waterput |
|
Versteend fossiel van een reuzenslang |
De kerk in mudejarstijl wordt door een indrukwekkend retabel gedomineerd. Tegen de zijwand zien we een beeld van Christus aan het kruis op een enorm voetstuk, helemaal met kleine mariene fossielen bedekt.
|
Voetstuk met mariene fossielen |
|
Fossielen van kleine zeedieren, in deze regio liggen ze kennelijk voor het oprapen. Maar wat met fossielen van grotere zeedieren? Zijn er die dan niet? Op die vraag hebben ze in het Museo Comunitario El Fόsil een pasklaar antwoord. In 1977 heeft een plaatselijke boer, een zekere Samuel Vargas, het enorme fossiel van een monquirasaurus ontdekt, een dier dat 110 à 115 miljoen jaar geleden in het water leefde en dat het best als een enorme krokodil met vinnen omschreven kan worden.
Liever dan deze versteende beenderen uit de rotsachtige bodem los te wrikken, hebben ze er simpelweg een museum overheen gebouwd. Elisabeth leidt ons rond en beklemtoont meteen dat dit project volledig op initiatief van de plaatselijke gemeenschap en met eigen financiering tot stand gekomen is. De overheid is er in het geheel niet aan te pas gekomen.
Liever dan deze versteende beenderen uit de rotsachtige bodem los te wrikken, hebben ze er simpelweg een museum overheen gebouwd
Monquirasaurus – Versteend fossiel
Dat zich hier honderd miljoen jaar geleden een zee bevond, weten we ondertussen. Ongeveer tweehonderd meter diep moet ze geweest zijn, paleontologen noemen haar de Pajazee. Na zijn dood moet onze monquirasaurus naar de zeebodem gezakt zijn. Daar is het fossiel uitstekend bewaard, sporen van aaseters die het kadaver afgevreten zouden hebben zijn er niet. Dat komt doordat de Pajazee op grote diepte veel zwavelzuur en geen zuurstof bevatte. Een vijandig milieu voor elke levensvorm dus. Gaandeweg werd het fossiel met steeds meer modder bedekt en door de enorme druk geleidelijk aan versteend.
Monquirasaurus – Fossiele schedel
Bij leven was deze monquirasaurus een te duchten roofdier. Dat blijkt al uit zijn tanden van 25 tot 30 cm. Zijn enorme hoofd, 2,7 m lang, stelde hem in staat een grote prooi – een mens bijvoorbeeld, mocht die toen al geleefd hebben – in één hap binnen te slokken. In de Pajazee stond hij aan de top van de voedselketen, daar is geen discussie over.
Van de tip van zijn neus tot aan het begin van zijn staartwervels mat hij 7,3 m. Wat betekent dat het een adolescent was. Want volwassen dieren konden 12 m lang en meer worden. Bovendien konden ze 70 tot 80 jaar oud worden. Waarom deze jongeling dan zo vroeg aan zijn einde gekomen is, valt niet te achterhalen.
Zijn voorkomen ten spijt was dit reptiel waarschijnlijk nauwer met hagedissen en slangen dan met krokodillen verwant
Monquirasaurus (artistieke impressie)
Monquirasaurus was een reptiel, maar zijn voorkomen ten spijt was hij waarschijnlijk nauwer met hagedissen en slangen dan met krokodillen verwant. Poten had hij alleszins niet, hij leefde voltijds in het water. Maar hij had wel longen om te ademen. Net zoals onze hedendaagse walvissen en dolfijnen moest hij dus geregeld boven water komen om te ademen.
In de Pajazee moet het gekrioeld hebben van deze weekdieren in hun kenmerkende opgerolde schelpen
Fossiele visschubben |
|
Fossiel van ammoniet |
Mariene fossielen |
|
Fossiele afdrukken van plantenresten |
De monquirasaurus mag dan de grote vedette van dit museum zijn, de vitrines liggen volgestouwd met talloze andere, weliswaar kleinere fossielen – beenderen van een dolfijnachtige ichtyosaurus, kokerwormen, afdrukken van fossiele plantenresten en van de schubben van een vis, … Vooral ammonieten zijn er te kust en te keur. Verbazen hoeft dat niet, in de Pajazee moet het gekrioeld hebben van deze weekdieren in hun kenmerkende opgerolde schelpen. Vele fossielen zijn naar de USA verdwenen, verzucht Elisabeth, er worden pogingen ondernomen om ze terug te krijgen. Vergeefs wellicht.
Tijdens de lunch in Villa de Leyva genieten we een laatste maal van de onvergelijkelijke sfeer op de Plaza Principal. Dan vatten we de rit naar Bogotá aan. We passeren de Puente de Boyacá, de plaats waar Bolívar op 7 augustus 1819 de Spanjaarden definitief in het zand liet bijten. Kort daarna werd het onafhankelijke Gran Colombia gesticht. Diverse monumenten, een standbeeld en vele vlaggen herinneren daaraan. De historische brug, eigenlijk niet meer dan een smal voetgangersbruggetje, staat er ook nog.
Het loopt al tegen vijf uur aan wanneer we de buitenwijken van Bogotá bereiken. De avondspits heeft de miljoenenstad reeds in zijn greep. Hallucinante taferelen zijn het, de capriolen van fietsers en moto’s die tussen de auto’s en de vrachtwagens laveren. Even voor zes bereiken we de luchthaven El Dorado. Een snelle hap in een hotdogkraam stilt de honger.
In de nachtelijke duisternis landen we omstreeks kwart voor negen op Aeropuerto Internacional José María Córdova. Als een rots in de branding staat onze vertrouwde chauffeur Ferney er ons met zijn bus op te wachten. Tijdens het stadsbezoek zal hij een cruciale rol vervullen, maar dat weten we nog niet.
Vrij snel duiken we de Túnel de Oriente in, een meer dan acht kilometer lange tunnel die de luchthaven met de stad verbindt. Dan verschijnen plots aan de rechterkant miljoenen lichtjes in de duisternis. Medellín is dat, met de M van misdaad.
Jaak Palmans
© 2024 | Versie 2024-06-25 14:00
Lees het vervolg in (6/7)
Van de hel naar de hemel