De ijsbeer staat op zijn strepen
Noorwegen | Anno 2018
Woensdag 25 juli | Freemansundet – Kapp Waldburg
Donderdag 26 juli | Gnålodden – Burgerbukta – Brepollen
Vrijdag 27 juli | Ahlstrandhalvøya – Recherchefjorden
Zaterdag 28 juli | Longyearbyen – Oostende
Woensdag 25 juli | Freemansundet – Kapp Waldburg
Vrijwel heel de nacht door blijft de Sea Spirit gestaag zuidwaarts varen. Meer dan honderd kilometer valt er immers te overbruggen vooraleer we de Freemansundet bereiken, de schilderachtige zee-engte tussen Barentsøya en Edgeøya – qua grootte het vierde en het derde eiland van Svalbard.
Menig schip zag zich in het verleden door de stroming te pletter gegooid op ijsbergen die in het smalle kanaal geblokkeerd zaten
Freemansundet
In principe kunnen we ook ten noorden van Barentsøya via de Heleysundet naar het westen terugkeren. Maar dat is een riskante zaak. Want in die nauwe doorgang kunnen getijdenstromingen een behoorlijke ravage aanrichten. Snelheden van 10 knopen of 18 km/u zijn er niet uitzonderlijk. Menig schip zag zich in het verleden door de stroming te pletter gegooid op ijsbergen die in het smalle kanaal geblokkeerd zaten. Niet voor niets hebben ze één van die doorgangen Ormholet genoemd – Wormgat.
Eidereenden
Geologisch verschillen Barentsøya en Edgeøya nauwelijks van elkaar, heeft Ryan ons gisteravond uitgelegd. Ruim tweehonderd miljoen jaar geleden begon het huidige landschap zich te vormen. In een ondiepe zee werden toen lagen van zandsteen, siltsteen en kleisteen afgezet. Vandaag de dag liggen die er nog steeds, netjes horizontaal en nagenoeg onvervormd, maar dan wel boven water. Al zijn er ook plekken waar magma erin slaagde in die sedimenten door te dringen en tot doleriet te stollen.
Barentsøya
Aan weerszijden van de Freemansundet zullen we dus vooral tegen fraaie sedimentlagen van vlakke tafelbergen aankijken. Sommige van die lagen zijn rijk aan fossielen. Opmerkelijk is ook de laag van flinterdunne schalie. Vaak vormt die steile, zwarte kliffen. Waar riviertjes zich door die schalie een weg banen, ontstaan kleine canyons.
Ook ijsberen weten hier de weg. Voor hen is Freemansundet immers een populaire migratieroute. Het zit er dus dik in dat we er vandaag enkele zullen kunnen observeren. Rendieren laten zich wellicht ook zien, want die zijn tuk op het zompige mos aan de voet van de hellingen.
Uiteindelijk zullen we helemaal aan het westelijke uiteinde van de Freemansundet ter hoogte van Kapp Lee voor anker gaan. Een uitgelezen plek om walrussen te spotten is dat, want daar komen ze graag aan land om te rusten.
Rendieren zijn tuk op het zompige mos aan de voet van de hellingen
Indertijd was dat de walrusjagers evenmin ontgaan. Dat zal ten overvloede blijken uit de vele gebleekte beenderen en schedels van walrussen – zonder slagtanden, uiteraard – die er op het strand liggen. Enorme slachtingen moeten er eertijds plaatsgevonden hebben.
Meer beschaafde sporen van menselijke aanwezigheid zijn er ook. Zo had de Zweeds-Russische expeditie van 1899 enkele jaren een vaste stek op Kapp Lee om de meridiaan op te meten.
In 1969 streek er dan weer een Nederlandse expeditie neer om te overwinteren. De verspreiding en de ecologie van de ijsbeer in kaart brengen, dat was hun doel. De wereld maakte zich immers op om vanaf 1973 de ijsbeer de bescherming te geven die hij dringend nodig had. Dan beschik je best over nauwkeurige gegevens over diens doen en laten.
Zelfs van de aanwezigheid van Pomoren zijn er op Kapp Lee sporen te vinden, sloot Ryan zijn verhaal gisteravond af. Zullen we dus eindelijk iets meer te weten komen over dat geheimzinnige volk.
En vanochtend is het meteen bingo. IJsberen aan stuurboord op Bartensøya, klinkt het bij het ontwaken via de intercom. Op de brug hebben ze de dieren al in het vizier – met een telescoop weliswaar. Over zeven minuten zullen we er zijn, voegt Bettina er veelbetekenend aan toe. Veel tijd om onze broek aan te trekken hebben we dus niet.
Het begrip pixelijsbeer doet zijn intrede – een verre ijsbeer die op de foto door niet meer dan één pixel weergegeven wordt
Skarpryttaren |
|
Pixelijsbeer op Skarpryttaren |
Netjes positioneert kapitein Oleg de Sea Spirit pal tegenover de steile helling van de Skarpryttaren waar het zich allemaal afspeelt. Maar zelfs dan is het een heikele klus om de ijsberen te spotten. Met het blote oog zijn ze tussen het gesteente op de kale, bruingroene bergflank nauwelijks te onderscheiden. En de vuile vlekken op hun witte vacht helpen ons ook niet echt vooruit. Verrekijkers en telelenzen moeten soelaas brengen.
IJsbeermannetjes en welpen, dat is een gevaarlijke combinatie – voor de welpen althans
IJsbeer (m) op Skarpryttaren
IJsbeer (v) met welpen op Skarpryttaren
Het begrip pixelijsbeer doet zijn intrede – een verre ijsbeer die op de foto door niet meer dan één pixel weergegeven wordt. Een beetje overdreven wellicht, maar het concept is duidelijk.
Eerst is het zoeken naar het mannetje. Helemaal in zijn eentje loopt die op de kale bergflank te grazen. Gelukkig maar, want dan beweegt hij tenminste. Dat maakt het makkelijker hem te vinden, vooral als hij in profiel staat. Kennelijk doet hij zich aan de schaarse plantjes te goed die zich in de erosiegeultjes weten te handhaven.
Dan gaan we naar het wijfje met haar twee jongen op zoek. Dat is nog iets moeilijker, want de berin ligt languit tussen de stenen, quasi roerloos met haar hoofd op haar voorpoten, zo blijkt uiteindelijk. Net zoals een van haar kleintjes. Gelukkig is er nog dat tweede jong dat tussen de plantjes loopt te snuisteren. Zijn bewegingen zetten ons op weg naar het trio.
Dan komt het wijfje toch overeind, prompt door het eerste jong gevolgd. Langzaam schuifelen ze nu met z’n drietjes in oostelijke richting over de helling, hier en daar aan een plantje knabbelend. Echt verstandig is dat niet, want zo lopen ze recht in de armen van het mannetje. Hopelijk ziet het wijfje tijdig in hoe gevaarlijk dat is. Want ijsbeermannetjes en welpen, dat is een gevaarlijke combinatie – voor de welpen althans. De mannetjes schromen zich immers niet welpen zonder omzien te doden, vaak om hun eigen genen te beschermen, soms ook gewoon omdat ze honger hebben.
In de verte kunnen we nog net de Freemanbreen zien. Vanochtend moeten we daar voorbijgevaren zijn zonder er ook maar enige aandacht aan te schenken. Veel indruk maakt de gletsjer dan ook niet. Ooit was dat anders. In 1956 had de Freemanbreen een flinke surge. Zijn front schoof toen kilometers vooruit. Bijna sloot hij de doorgang door de zes kilometer brede Freemansundet volledig af.
Het is al kwart voor negen als we naar het restaurant op dek twee afzakken. Al die tijd hebben de koks en de obers geduldig met het ontbijt staan wachten. Zo gaat dat op een expeditiecruise.
Lang duurt het nu niet meer vooraleer de eerste rendieren hun opwachting maken. Pixelrendieren, welteverstaan. Met onze verrekijkers kunnen we ze nog net observeren, zoals ze daar in de toendra staan te grazen. Voor hen komt het er op aan zoveel mogelijk vetreserves op te bouwen voor de winter. Mos en gras zijn er op die vlakke kuststrook gelukkig in overvloed – met dank aan het water dat van de hellingen afdaalt.
Maar ook de ijsberen laten zich niet onbetuigd. Met twee zijn ze ditmaal, op de flanken van de Rindeaksla, een kale bergrug op Barentsøya. Eentje ligt wat te dutten, een heel eind het binnenland in. Zelfs onze verrekijkers hebben het knap lastig om meer dan een vormloze witte vlek te onthullen.
Maar het andere mannetje is vrij goed te observeren. Rustig loopt hij over de helling tussen de schaarse plukjes gras te struinen, net zoals nummer drie daarstraks – ondertussen zijn we onze ijsberen gaan nummeren. Weer positioneert de Sea Spirit zich pal voor de steile helling, zodat we nummer acht rustig kunnen gadeslaan. En al gebeurt er niets opwindends, het blijft een boeiende ervaring. Allicht is dit onze laatste ijsbeer.
Bijna sloot de surgende gletsjer de doorgang door de zes kilometer brede Freemansundet volledig af
Spitse bergen zijn hier ver te zoeken, meer dan enkele honderden meters hoog reiken de bergtoppen niet. Maar aan het indrukwekkende landschap doet dat geen afbreuk. Waar de hellingen steil naar de Freemansundet afdalen, zijn veelkleurige sedimentlagen bloot komen te liggen. Kladden parelwitte sneeuw weten zich in ondiepe kloven tussen de gladde bergen te handhaven.
Würzburgerhytta (1959) (in de verte uiterst links)
In de verte dagen zelfs enkele oranjerode kliffen op, waarschijnlijk intrusies van doleriet. Ten westen daarvan is nog net de Würzburgerhytta te zien, de hut die daar in 1959 door Julius Büdel opgericht werd. Deze Duitse wetenschapper was een van de eersten om met een helikopter op zijn onderzoeksterrein neer te strijken. Toentertijd moest de sysselmann al zijn verplaatsingen nog steeds met een hondenslee doen.
Het weer is onovertroffen, de lucht is zonnig en blauw. Maar het kan verkeren, dat wist Bredero al. Hoe verder westwaarts we door de Freemansundet vorderen, des te neveliger het rond de bergtoppen wordt. Met een klein hartje gaan we omstreeks lunchtijd ter hoogte van Kapp Lee voor anker.
Vrij spoedig volgt het verdict. Tien na een is het als Ryans zakelijke stem door de intercom weerklinkt. De mist is te dicht, zo luidt het, en de windconditie is ook al niet goed. Landen op Kapp Lee is om veiligheidsredenen niet raadzaam. De walrussen en de Pomoren gaan dus aan onze neus voorbij.
Daar heb je ze weer, zie je de ijsberen op de berghellingen gniffelen
Dan maar plan B bovengehaald. Ryan stelt een landing op Kapp Waldburg in het vooruitzicht. Die bevindt zich helemaal aan het andere uiteinde van de Freemansundet, ruim veertig kilometer terug naar het oosten. Mist zou daar geen belemmering mogen zijn. Full speed zet de Sea Spirit de terugweg in, de speedometer wijst 16,1 knopen aan – bijna 30 km/u. Daar heb je ze weer, zie je de ijsberen op de berghellingen gniffelen, terwijl we terug door de Freemansundet zoeven.
Ontscheping op Kapp Waldburg
De weerkaarten hadden het bij het rechte eind. Het is een rimpelloze zee die ons ter hoogte van Kapp Waldburg verwelkomt. De zon mag dan achter een lage, grijze bewolking schuilgaan, het zicht is uitstekend. Ryans beredeneerde gok was de juiste.
Büdelfjellet
En we laten er geen gras over groeien. Nauwelijks een half uur later gaan we op de uitgestrekte kustvlakte aan wal. Om meteen door de bloeiende planten en het groene, zompige mos overrompeld te worden. Een weelderige vegetatie, zo mag je dit zonder enige overdrijving noemen. Naar Arctische normen althans, want geen enkel plantje zal het wagen om in dit barre klimaat het kopje boven het maaiveld uit te steken. Hooguit tien centimeter, groter worden ze niet.
Wie vegetatie zegt, rendieren zegt. Aan beide uiteinden van de kuststrook zijn ze gesignaleerd. De blik op de einder gericht, gaan we er prompt naar op zoek. Met het gevolg dat we bijna letterlijk over een poolvos struikelen. Schuw is het diertje allerminst, zoals het zich daar behaaglijk op een kussentje van mos tussen de plantjes genesteld heeft, het lijf gekromd zodat zijn kop op zijn staart rust. Pas als het wat te druk wordt rond hem, houdt de poolvos het voor bekeken.
Vandaag draagt hij uiteraard zijn zomerjasje – grijsbruine vacht, wit op de buik en de flanken. Straks in september zal hij weer in de rui gaan en zijn mooie witte wintervacht aantrekken. Die heeft hij nodig om de barre winter te doorstaan. Ook zijn onderhuidse vetlaag moet hem daarbij helpen. Laboratoriumexperimenten hebben uitgewezen dat een poolvos pas begint te rillen als hij een uur lang aan een temperatuur van min zeventig blootgesteld wordt – je vraagt je af wie zulke experimenten bedenkt en ze nog uitvoert ook. Ooit is een poolvos op minder dan zestig kilometer van de geografische noordpool waargenomen.
Lemmingen zijn de favoriete dagschotel van poolvossen –
tot een dozijn per etmaal als het wat meezit
Poolvos
Lemmingen zijn de favoriete dagschotel van poolvossen – tot een dozijn per etmaal als het wat meezit. Zeevogels versmaden ze evenmin, in het bijzonder hun eieren en hun kuikens. Maar ’s winters is het veel moeilijker om aan de kost te komen. Heel af en toe stuiten ze dan op het karkas van een rendier. Soms volgen ze het spoor van een ijsbeer. Allicht vinden ze zo wel wat overschotjes van zeehondenvlees. En in de lente durven ze weleens het sneeuwhol van een ringelrob binnen te dringen om zich van het hulpeloze jong meester te maken.
Maar het blijft een hachelijke onderneming, de Arctische winter doorkomen zonder winterslaap. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat poolvossen voldoende vooruitziend zijn om zich ondergrondse opslagplaatsen aan te leggen, dicht bij de permafrost. Heel de zomer en de herfst door sleuren ze daar gedode prooien naartoe. Dat het loont te hamsteren, blijkt uit het feit dat de populatie nooit in gevaar geweest is. Zelfs niet toen de mens de poolvos voor zijn mooie witte vacht ging bejagen.
Meestal zijn poolvossen levenslang monogaam. Een opmerkelijke vaststelling, want vaak leeft een mannetje met verscheidene wijfjes in een ondergrondse burcht samen. Toch is het enkel bij zijn vaste partner dat hij jongen krijgt. Op Svalbard komen die doorgaans eind mei ter wereld, met vijf tot zes in een worp.
Veel tijd om te stoeien krijgen de welpen overigens niet. Eind augustus reeds moeten ze op eigen benen staan. Tegen dan moeten ze van hun ouders de jachttechnieken geleerd hebben die hen in staat zullen stellen te overleven.
Svalbardrendier
Niet alleen onze poolvos is intussen de hort op, ook de rendieren hebben zich uit de voeten gemaakt, zo blijkt. Ze zijn erg schuwt, aldus Ab, die aan de westelijke perimeter de wacht houdt. Eentje slechts staat er in de verte nog te grazen, bijna buiten gezichtsbereik.
Ondertussen blijkt de moerassige toendra zijn eerste slachtoffer gemaakt te hebben
Ondertussen blijkt de moerassige toendra zijn eerste slachtoffer gemaakt te hebben. Bijna tot aan haar heupen is ze erin weggezakt. Dieper kan niet, herinneren we ons de ironische wijsheid van Sanna vorige maandag. Maar loskomen op eigen kracht kan ook niet meer, zoveel is duidelijk. Voor haar begeleiders wordt het trekken en sleuren om haar uit die netelige positie te bevrijden. Dat heeft flink wat voeten in de aarde. Maar uiteindelijk komen alle betrokkenen er met de schrik en een laagje modder vanaf. Enkele rubberen laarzen diep in de modder van de toendra zijn de enige herinnering aan het incident.
Kapp Waldburg – Kolonie van drieteenmeeuwen
Aan de noordkant rijst de 276 meter hoge Büdelfjellet boven de kustvlakte uit. Diepe erosiegeulen trekken verticale strepen over zijn kale flank. Witte slierten sneeuw gedijen daar uitstekend in de schaduw. Het lijkt wel een zwart-wit streepjespak waarin de berg gehuld is.
Deze kolonie van drieteenmeeuwen is een van de makkelijkst bereikbare op Svalbard
Maar daar is het ons niet om te doen. Ons interesseert de zwarte klif van flinterdunne schalie aan de voet van de helling. Water heeft daar een smalle, diepe kloof in uitgesleten. Meer hebben drieteenmeeuwen niet nodig om zich veilig te voelen voor de immer jagende poolvossen.
Voor ons is dat mooi meegenomen. Want deze kolonie van drieteenmeeuwen is een van de makkelijkst bereikbare op Svalbard, aldus Ab. Je wandelt er met de vingers in de neus naartoe, je hebt er een horizontaal zicht op de nesten en de vogels zijn er in het geheel niet mensenschuw.
Drieteenmeeuwen
Oorverdovend mag je het wel noemen, het lawaai dat ons tegemoetkomt als we de kloof naderen. Met duizenden moeten ze zijn, de drieteenmeeuwen die hier op de richels zitten te snateren. Echte zeevogels zijn het, die het grootste deel van hun bestaan op zee doorbrengen. Op plekken zoals deze komen ze alleen maar om te broeden.
Helemaal boven op de kliffen houden Vadim en Ryan aan weerszijden van de kloof de wacht. Je weet maar nooit of er een ijsbeer over de helling naar de kloof afzakt. Het uitzicht over de omgeving is er formidabel – de hectische kloof aan onze voeten, de groene toendra in de voorgrond, de Sea Spirit op het rimpelloze water van de Freemansundet, de kale bergen met flarden sneeuw aan de overkant.
Maar het is in de kloof dat het echte spektakel zich afspeelt. Daar kan je de vogels relatief dicht benaderen zonder ze ook maar enigszins te verstoren. Voortdurend vliegen ze in een hels tempo af en aan, geen richel laten ze onbezet. Met hun gele bek, hun zwarte poten en vooral hun zwarte vleugeltippen zijn ze goed herkenbaar. Wereldwijd is het de talrijkste meeuwensoort.
|
Nesten bouwen, daar zijn drieteenmeeuwen meesters in
Nesten bouwen, daar zijn drieteenmeeuwen meesters in. Vader en moeder steken er samen de vleugels voor uit de mouwen. Met plantjes, mos en zeewier bouwen ze een vrij grote kuip die ze met uitwerpselen tot een hecht geheel samenklitten. Zo ontstaat een veilig onderkomen voor één tot drie kuikens. De kortbekzeekoeten van Alkefjellet kunnen er een punt aan zuigen.
Eieren leggen drieteenmeeuwen doorgaans in de eerste helft van juni. Een kleine maand later komen die uit. In de comfortabele nesten kunnen we inderdaad hier en daar piepkleine kuikens observeren – voorlopig nog met zwarte snaveltjes.
Foerageren doen drieteenmeeuwen uiteraard op zee. Op het menu hebben ze vooral kleine visjes zoals poolkabeljauw en lodde staan, maar ook vlokreeftjes en krill. Omgekeerd zijn het vooral de grote jager, de grote burgemeester en de poolvos die het op de drieteenmeeuw gemunt hebben.
Drieteenmeeuw |
|
Kariboeschedel |
Alsof hij dat laatste bewijzen wil, loopt de poolvos van daarstraks aan de voet van de klif nerveus heen en weer. Hij is op zoek naar iets eetbaars, zoveel is duidelijk – een ei, een kuiken, misschien zelfs een volwassen meeuw. Voorlopig brengt zijn snuffelen niets op.
Poolvos
Dan begint hij, tegen beter weten in, in een onbesuisde bui omhoog te klauteren, in de hoop in een van de laagste nesten zijn slag te slaan. Dat draait op niets uit, op de steile helling heeft hij geen schijn van kans. De drieteenmeeuwen zitten hoog en droog, ver buiten zijn bereik.
|
Tegen beter weten in klautert de poolvos in een onbesuisde bui omhoog, in de hoop in een van de laagste nesten zijn slag te slaan
Dieper in de kloof ligt een tweede poolvos, maar die steekt geen poot uit. Gelukzalig ligt hij te dutten, de kop tegen de staart gekruld, en trekt zich van al die drukte geen moer aan.
Dan verschijnt de eerste poolvos terug op het toneel. Tot onze verbazing heeft hij een kuikentje in zijn muil. Waar hij het te pakken gekregen heeft, is ons ontgaan. Letterlijk met huid en haar is hij het aan het verslinden. Driftig schrokkend vermaalt hij het kadavertje tussen zijn scherpe tanden, terwijl de krachteloze pootjes met de drie onvolgroeide teentjes slap tegen zijn onderkaak bengelen. Ook die verdwijnen snel in zijn muil. Voldaan likt hij ten slotte met zijn tong zijn kaken schoon. Enkele witte veertjes op de keien zijn de enige herinnering aan het incident.
Driftig schrokkend vermaalt hij het kadavertje tussen zijn scherpe tanden
Poolvos met buit
Ook aan de oostelijke perimeter, waar Andy de wacht houdt, waren rendieren gesignaleerd, herinneren we ons nu. Een heel eind stappen is dat, en het blijkt vergeefse moeite. De rendieren zijn met de noorderzon verdwenen.
Maar dat geeft niet, want zelfs op deze korte tocht door de zompige toendra worden we met een ongelooflijk rijke flora geconfronteerd.
Dat blijken broedbolletjes te zijn, waarmee de plant zich ongeslachtelijk kan voortplanten
Poolpapaver |
|
Knolduizendpoot |
De stengelloze silene en de poolpapaver komen ons ondertussen bekend voor. Merkwaardig is de frêle knolduizendpoot, weinig meer dan een stengeltje met rode bolletjes en bovenaan een wit bloempje. Dat blijken broedbolletjes te zijn, waarmee de plant zich ongeslachtelijk kan voortplanten. Ze rekent daarvoor op de alpensneeuwhoenders om de broedbolletjes via hun ontlasting elders te droppen.
Dit sluwe plantje heeft meer dan één ijzer in het vuur
Knikkende steenbreek
Je zou het de knikkende steenbreek niet nageven, maar dit fragiele plantje met witte bloempjes kan 20 tot 30 cm hoog worden. Weinig plantjes doen haar dat in dit barre klimaat na. Rode broedbolletjes heeft ze ook, al is het alleen in de oksels van de bladeren. Maar dit sluwe plantje heeft meer dan één ijzer in het vuur. Ondergronds heeft ze stengeltjes in alle richtingen lopen, waaruit nieuwe planten kunnen ontstaan. Zo doet ze aan vegetatieve vermeerdering.
Bergmoerassteenbreek
Heel fraai is de bergmoerassteenbreek, met haar witte bloemen op harige rode stengeltjes. Dat we haar hier aantreffen, mag niet verbazen, want ze houdt van vochtige, rotsachtige omgevingen waar veel vogels bedrijvig zijn.
Spinnenplantje
Zelfs het eerder zeldzame spinnenplantje tekent present. Met zijn goudgele bloemen en zijn grillige rode stengeltjes die ver buiten de plant uitlopen, is het een opmerkelijke, maar zeer fraaie verschijning.
Het loopt al tegen zessen als we aangepord worden nu toch maar de zodiac op te zoeken. Even later zijn we terug aan boord van de Sea Spirit.
Voortdurend vliegen ze in een hels tempo af en aan, geen richel laten ze onbezet
Een eeuwige recyclage van nutriënten. Met die woorden plaatst Louis de kolonie van de drieteenmeeuwen achteraf in een breder perspectief. Want de drieteenmeeuw brengt een essentiële verbinding tussen land en zee tot stand, legt hij ons in de lounge uit. De guano van de drieteenmeeuwen vormt immers de perfecte meststof voor de planten die aan de voet van de rotsen groeien. Door erosie zakt die begroeiing deels naar zee af, waar het agroplankton voedsel wordt voor het fytoplankton. Daar zijn vissen dan weer erg tuk op. Op hun beurt vallen die vissen aan drieteenmeeuwen ten prooi. Die voeden er zichzelf en hun kuikens mee. Het gevolg is dat nieuwe guano van de rotsen afdruipt en de kring gesloten is. Een proces dat eeuwig kan blijven duren, besluit Louis. Althans zolang er geen bemoeienissen van buitenaf optreden – van de mens bijvoorbeeld.
Een eeuwige recyclage van nutriënten. Want de drieteenmeeuw brengt een essentiële verbinding tussen land en zee tot stand
Meer dan driehonderd kilometer hebben we nu voor de boeg. Dat wordt een nachtje flink doorvaren. Eerst helemaal terug door de Freemansundet, vervolgens rond het zuidelijkste punt van het eiland Spitsbergen en ten slotte noordwaarts naar de Hornsund, een diepe fjord op de westkust van Spitsbergen.
Gedaan met de vlakke bergen van Nordaustlandet, Barentsøya en Edgeøya, voegt Ryan er nog aan toe. Vanaf morgen maken ze weer plaats voor alpiene taferelen en granieten bergen – de welbekende spitse bergen van Spitsbergen dus.
Donderdag 26 juli | Gnålodden – Burgerbukta – Brepollen
Dat we rond Sørkappøya varen – Zuidkaapeiland, het zuidelijkste punt van Spitsbergen – zullen we geweten hebben. Omstreeks vijf uur in de ochtend rollen we heen en weer in bed. Een miniversie van Kaap Hoorn is dit immers. De warme Golfstroom uit het zuidwesten botst er op de koude zeestroom uit het oosten.
Enkele uren later zien we ons bij het ontwaken door de imposante Hornsund omgeven. En we mogen Ryan geen ongelijk geven. Deze fjord oogt spectaculair, zelfs al zijn de hoge sneeuwpieken voorlopig nog in nevelen gehuld. Talloze gletsjers monden in deze fjord uit. Eentje daarvan, de Hansbreen, kunnen we aan bakboord al observeren.
Met zijn lengte van dertig kilometer dringt de Hornsund vrij diep in Spitsbergen door. Zo diep, dat het eiland door de fjord bijna doormidden gesneden wordt. Er blijft maar een smalle landstrook over, amper zes kilometer breed, om de kop van de fjord te scheiden van de oceaan aan de overkant. Twee gletsjers dekken deze landengte af – de Hornbreen die naar de fjord afhelt en de Hambergbreen die naar de oceaan afhelt.
Voor ijsberen is het een koud kunstje om vanuit de oceaan even over die gletsjers te kuieren en naar de Hornsund af te zakken
IJsberen weten dat ook. Voor hen is het een koud kunstje om vanuit de oceaan even over die gletsjers te kuieren en naar de Hornsund af te zakken. Het traject staat dan ook bekend als een populaire migratieroute voor ijsberen. De lange omweg rond Sørkappøya maken zoals wij deden, dat zal een ijsbeer nooit in zijn hoofd halen.
Het vermoeden is zelfs gerezen dat de Hornsund helemaal geen fjord is, maar een volwaardige zeeweg waarvan het oostelijke uiteinde permanent door ijs bedekt is. Zekerheid daarover is er echter niet. Zelfs radarbeelden hebben nog geen uitsluitsel kunnen geven over de vraag of het land onder die gletsjers zich net boven of net onder de zeespiegel bevindt.
Waar het in het noorden van Spitsbergen vooral de Russen zijn die er in het verleden een grote rol speelden, zijn het hier in het zuiden de Polen. Klein Polen, zo noemen ze hun basis in Isbjørnhamna op de noordelijke oever van de Hornsund. Een tikkeltje overdreven wellicht voor een wetenschappelijk station met slechts negen permanente bewoners. Toch mag het belang van dit Polska Stacja Polarna niet onderschat worden. In volle koude oorlog bood de basis de Polen immers een unieke mogelijkheid om buiten het keurslijf van het Oostblok om met andere landen samen te werken. Met dank aan het Svalbardverdrag van 1920.
Gnålberget
Het ontbijt hebben we al achter de kiezen als we omstreeks negen uur voor Gnålodden voor anker gaan. Een kleine, rotsachtige landtong is dat, aan de voet van Gnålberget, een vogelklif waar drieteenmeeuwen en kortbekzeekoeten zich thuis voelen. Met duizenden zijn ze er, naar verluidt. De rotswand dankt er zijn naam aan – Gnålberget betekent zeurende rots. Al blijft het een open vraag of de nevels het zicht niet teveel zullen belemmeren.
Dat laatste zal ons alvast niet beletten de trappershut aan de voet van de rotsen te bezoeken. Daar verbleef de legendarische Wanny Woldstad geregeld toen ze in de jaren dertig van de vorige eeuw verscheidene malen in deze regio overwinterde.
Naar eigen zeggen vervelde ze in enkele dagen tijd van taxichauffeur in Tromsø tot trapper in de Hornsund
Voorwaar een kranige dame, die Wanny. Naar eigen zeggen vervelde ze in enkele dagen tijd van taxichauffeur in Tromsø tot trapper in de Hornsund. Een mannenclubje was het, de trapperswereld van toen. Haar voornemen werd dan ook op algemeen hoongelach onthaald. Tot ze vallen begon te zetten, ijsberen begon te vellen en probleemloos poolwinters doormaakte.
Tegenwoordig is haar hut nog steeds in uitstekende staat. De Polen maken er soms gebruik van en de sysselmann ziet op het onderhoud ervan toe.
Gnålodden
Drie gewapende scouts zijn er meteen op uit getrokken om Gnålodden te verkennen – Ryan, Ab en Eduardo. In afwachting observeren we vanaf de Sea Spirit enkele honderden drieteenmeeuwen beneden op de rotsen. In de broedkolonie op de klif hebben ze geen plaats gekregen. Waarschijnlijk zijn het meeuwen die bij gebrek aan partner niet aan broeden toegekomen zijn. Of zijn het vrijgezellen jonger dan drie jaar die nog niet seksueel actief zijn. Plots zien we de groep in alle richtingen uiteenstuiven. Waarom, daar hebben we het raden naar.
Ondertussen heeft Eduardo de schrik van zijn leven gekregen – een eind verderop heeft hij een ijsbeer gespot
Straks zullen we vernemen dat Eduardo ondertussen de schrik van zijn leven gekregen heeft – een eind verderop heeft hij een ijsbeer gespot. Een zwaar mannetje is het, daar valt niet mee te sollen. Ongemerkt verdwijnen is geen optie meer, want de scouts staan bovenwinds. Maar de ijsbeer maakt voorlopig geen aanstalten om dichterbij te komen. Zo snel en voorzichtig ze kunnen, maken ze zich met hun materiaal uit de voeten – terug naar de zodiac, terug naar het schip.
Dat verandert alles. Aan land gaan is in deze omstandigheden volkomen uitgesloten. Want dat zou vrijwel zeker op een fatale confrontatie uitlopen. Om 9.42 u. valt de onvermijdelijke beslissing. De zodiaclanding maakt plaats voor een zodiaccruise, in de hoop de ijsbeer van op een afstand te kunnen spotten.
Verraderlijke rotsen in het ondiepe water, daar is Gnålodden berucht voor
Gnålodden – Drieteenmeeuwen
Maar ook dat is niet zonder gevaar. Verraderlijke rotsen in het ondiepe water, daar is Gnålodden berucht voor. Normaal kan je die als zodiacdriver tijdig detecteren, aldus Ab, zolang je maar op het witte schuim op het water let. Maar met negen zodiacs heb je op dit woelige water overal schuim. Dit gaat ons twee tot drie schoepen van motoren kosten, luidt zijn prognose.
Ondertussen is het op de Sea Spirit alle hens aan dek. In plaats van drie zodiacs in een pendeldienst moeten er negen zodiacs voor een cruise uitgezet worden. In plaats van een handvol gewapende begeleiders hebben we negen zodiacdrivers nodig.
IJlings worden de bijkomende zodiacs één voor één geïnspecteerd, klaargemaakt en te water geladen. De drie scouts leveren hun wapens in, zes extra zodiacdrivers maken zich klaar voor de trip.
Omstreeks half elf is het zover. Ons vlootje dobbert vertrekkensklaar op het water. Nog steeds hangen wolken laag rond de bergtoppen. Heel af en toe breekt een flets zonnetje door de wolken en werpt een diffuus licht over de Hornsund. Tussen de rotsen op de landtong zitten de celibataire meeuwen alweer te kwetteren alsof er niets gebeurd is.
Dit gaat ons twee tot drie schoepen van motoren kosten, luidt zijn prognose
Even later zetten we er de beuk in. Een koude wind waait ons over het water tegemoet, de vochtigheid in de lucht maakt het nog killer. In een brede bocht stuiven we rond de gemene rotsen van Gnålodden.
Gnålodden – IJsbeer (m)
Daar is hij dan, zijn vaalwitte rug nauwelijks zichtbaar achter de rotsen. Nerveus loopt de ijsbeer van de ene kant naar de andere, achter de rotsen door, langs de berghelling naar beneden en dan weer naar boven. Het regent zachtjes, nevelslierten hangen laag tussen de rotsen.
Dat wij in zijn territorium proberen binnen te dringen, zint hem niet
Zorgvuldig respecteren onze zodiacs een afstand van minstens dertig meter tot de waterlijn, maar dat helpt niet. Al zit de ijsbeer nog een eind van het water vandaan en zelfs enkele meters hoger dan wij, toch blijft onze aanwezigheid hem op de heupen werken. Rusteloos loopt hij heen en weer te ijsberen.
Deze landtong is van hem en van niemand anders. Dat wij in zijn territorium proberen binnen te dringen, zint hem niet. Hij staat op zijn strepen. Af en toe tuurt hij gespannen in onze richting. Nu maar meteen opkrassen, lijkt hij te willen zeggen.
To all drivers. Let’s continue increasing the distance, klinkt Ryans stem door de walkietalkies. Weer trekken de zodiacs zich wat verder terug. Dat blijkt een gunstig effect te hebben. De beer wordt er merkbaar rustiger van. Hij gaat zelfs languit in het gras liggen, de kop op zijn voorpoten, de blik naar zee gericht. Uiteindelijk draait hij zich op zijn zijde en negeert ons volkomen. Hoe durft ie, de zelfingenomen kwast.
Hij negeert ons volkomen, de zelfingenomen kwast
Ruimschoots nemen we de tijd om hem te observeren en te fotograferen. Al is dat op deze zware deining geen eenvoudige klus. Een hoog teddybeergehalte straalt hij uit, zoals hij daar braaf tussen de rotsen in het gras ligt te dutten – je zou hem zo gaan aaien. Gelukkig zijn de geduchte klauwen aan zijn poten voldoende zichtbaar om ons bij de les te houden.
Ruim een uur heeft de korte excursie geduurd. Geen enkele schoep is beschadigd, stelt Ab tevreden vast. Wel is een van de zodiacs even op de rotsbodem vastgelopen. De motor uit het water kantelen en hopen dat de golven je losgooien, is het enige wat je op zo’n moment kan doen. En dat bleek te lukken.
Burgerbukta
Wat later gaat de Sea Spirit in de Burgerbukta voor anker, een inham aan de noordkant van de Hornsund. Een schoolvoorbeeld van een fjord is dit, in de loop van tienduizenden jaren door gletsjers uitgesleten. Daar getuigen de vele inhammen nog van, elk met hun eigen gletsjer. Je hebt ze hier letterlijk voor het kiezen, maar wij opteren voor het oostelijk deel van de Burgerbukta waar de Mühlbacherbreen in uitmondt.
Kajaks worden te water gelaten |
|
|
Een vijftal kajaks worden na de lunch te water gelaten, voor het overige zijn het zodiacs die in twee shifts op verkenning trekken. Met Sanna aan het roer wordt dat een pittige trip.
Luciakammen
Links van ons rijst de Luciakammen op, een indrukwekkend kalksteenmassief met spitse pieken die tot 932 m boven zeeniveau reiken. Roestige plekken op de steile rotswanden verraden de aanwezigheid van ijzeroxide. Minder steile plekken zijn door groene vegetatie in beslag genomen. Voeg daar de gelaagde, grijze rotsen aan toe en de flarden witte sneeuw, en je hebt een kleurrijk geheel. Helemaal onderaan waaiert steengruis in puinkegels breed uiteen.
Kvalfangarbreen, Widebreen
Nieuwsgierig steekt een baardrob af en toe zijn schuchter knopje boven water, nu eens hier, dan weer daar. Aandachtig monstert hij ons doen en laten. Uiteindelijk staat zijn besluit vast – dit zaakje is niet te vertrouwen. We zien hem niet meer terug.
Drieteenmeeuw
Nieuwsgierig steekt een baardrob af en toe zijn schuchter knopje boven water
Baardrob |
|
Drieteenmeeuw |
Noordse stormvogel
Schuchter is een woord dat niet voorkomt in het woordenboek van de drieteenmeeuwen die een ijsberg ingepalmd hebben. Ongenaakbaar zitten ze op de top van de ijsmassa. Onze strapatsen raken hun koude kleren niet. Gelijk hebben ze, het uitzicht daarboven moet geweldig zijn.
Gekantelde ijsberg met sedimentlagen |
|
|
Verticale zwarte strepen in diezelfde ijsberg trekken onze aandacht. Normaal verwacht je inderdaad dat zulk sedimentlagen horizontaal liggen, merkt Sanna op, maar deze ijsberg is door smelten en afkalven over 90° gekanteld.
Verderop hangt tegen de flank van de Luciakammen een typische landgletsjer met een gletsjermuur van ongeveer vijfentwintig meter hoog. Afkalving kent hij niet, legt Sanna uit, omdat hij het water niet bereikt. Gletsjerspleten zijn er evenmin, de ijsmassa rust statisch op het rotsgesteente.
Hangende gletsjer
Rietganzen
Dan komen plots van onder die gletsjer een tiental kleine rietganzen tevoorschijn. Perfect op een rij tippelen ze over de keien – wellicht hebben ook zij instructies gekregen van Ryan.
Hun naam ten spijt zijn kleine rietganzen de grootste ganzensoort die op Svalbard voorkomt. Groter dus dan de brandgans en de witbuikrotgans. Fraaie vogels zijn het, met hun roze bek en dito poten, en met hun grijsbruin gestreept lijf dat aan de kop wat donkerder kleurt.
Op Svalbard voelen de kleine rietganzen zich vooral in het westen thuis, waarschijnlijk omdat er in het oosten nog teveel sneeuw ligt als ze in de lente uit het zuiden terugkeren. Hun nesten bouwen ze liefst op kliffen, ver buiten het bereik van poolvossen. Eind mei leggen ze hun eieren, een kleine maand later verschijnen de kuikens. Vervolgens begeleiden de ouders hun kuikens te voet naar het dichtstbijzijnde meer.
Kvalfangarbreen
Eigenlijk hoeven we helemaal niet naar Svalbard te komen om deze kleine rietganzen te observeren. Want al broeden ze op deze archipel, in september of oktober trekken ze via het Noorse binnenland naar Denemarken, Nederland en… België om er te overwinteren. De laatste jaren werden in onze Oostkustpolders dertig‑ tot veertigduizend kleine rietganzen geteld. Willen we dat zo houden, dat zullen we er in moeten slagen het beschikbare grasareaal van pakweg twaalfduizend hectare in stand te houden.
Want hun dieet is bijna volledig vegetarisch. In Svalbard zijn dat toendraplanten, bij ons zijn dat grassen, koolzaad, suikerbiet en aardappel – ook de restjes die na de oogst overblijven. Nodeloos te zeggen dat dat bij onze boeren gemengde gevoelens oproept.
Zonder aarzelen jaagt Sanna onze zodiac over het brokkelige tapijt van forse ijsschotsen
Mühlbacherbreen
Geleidelijk naderen we het gletsjerfront van de Mühlbacherbreen. Feeërieke ijsbergen omringen ons nu. Soms zijn het doorzichtige ijsmassa’s die op sterven na dood zijn, soms zijn het imposante blauwe structuren die metershoog boven ons uit rijzen.
Mühlbacherbreen
Het pokdalige front van de gletsjer tart elke verbeelding – een monumentale brok natuurgeweld, chaotisch in zijn grillige vormen, onwrikbaar en toch onbestendig, met aan zijn voet een brokkelig tapijt van forse ijsschotsen zo ver het oog reikt. Dat deert Sanna niet in het minst. Zonder aarzelen jaagt ze onze zodiac er doorheen. Van dichtbij observeren we de kille wand met zijn ruige textuur in alle gradaties van wit, blauw en grijs.
|
|
|
Widebreen
Terwijl we over het hobbelige water naar de Sea Spirit terugkeren, komt aan de oostkant van de Burgerbukta de Kvalfangarbreen over zijn volle lengte in beeld. De lage bewolking kan niet beletten dat hij deels in het zonnetje staat. In een sierlijke bocht glijdt hij rond een imposante nunatak naar beneden. Aan de andere kant van diezelfde nunatak komt de Widebreen tevoorschijn.
Widebreen
Gletsjers, daar is hier werkelijk geen gebrek aan. Een uitstekend decor dus om te barbecueën, vindt de expeditiestaf. En wie zijn wij om dat tegen te spreken. Chef-kok Francis is er alvast klaar voor. Om half zeven tekent iedereen present in open lucht op dek vijf. Koud is het niet, de wind houdt zich koest, de kilte van de drie gletsjers in de achtergrond doet zich nauwelijks voelen.
Zou er op het strand een ijsbeer opdagen, hij zou er allicht tureluurs van worden. Want wat ruikt hij? De heerlijke geuren van spare ribs. Wat hoort hij? Het aanstekelijke deuntje van Mambo number five. Wat ziet hij? De kleuren van de Belgische vlag.
Acht uur is het als de Sea Spirit de Burgerbukta achter zich laat en nog dieper in de Hornsund doordringt. Want daar ligt Brepollen op ons te wachten, de fabelachtige baai helemaal op het einde van de fjord.
Het is alsof we een halfrond theater binnenvaren waar gletsjers klaarliggen om hun performance te brengen
Brepollen
Het is alsof we een halfrond theater binnenvaren waar gletsjers klaarliggen om hun performance te brengen. Met de wijzers van de klok mee zijn dat de Storbreen, de Hornbreen, de Svalisbreen en de Mendeleevbreen. En dan beperken we ons nog tot de grote jongens, een dozijn kleintjes laten we onvermeld.
Noordse stormvogels
Wolken en nevels hebben ruim baan gemaakt voor het scherend licht van de lage zon. Een spel van licht en schaduw creëert ze tussen de grillige gletsjerspleten. Over de kille, blauwwitte ijsmassa’s werpt ze haar warme, rossige gloed. In de voorgrond schuiven ijsschotsen op onzichtbare stromingen voorbij, terwijl de achtergrond beheerst wordt door alpiene pieken beladen met sneeuw.
Brepollen
We geraken er niet op uitgekeken, maar kapitein Oleg maakt rechtsomkeer. Hij moet wel, het loopt al tegen elven aan. Statig vaart de Sea Spirit tegen een gezapig tempo de bergen langs. Aan weerszijden volgen de fascinerende landschappen elkaar op, de ene piek na de andere gletsjer.
Maar het is de Hornsundtind aan bakboord die de show steelt. Zijn 1 429 meter hoge kam van kristallijne kalksteen steekt messcherp af tegen de blauwe lucht. Op zijn steile flanken fonkelt de sneeuw in de zon. Vage nevelslierten geven de reus iets mysterieus.
Hornsundtind
Dan wenkt de uitgang van de Hornsund. Verder noordwaarts gaat het nu, op zoek naar de Bellsund, hier zo’n honderdtwintig kilometer vandaan. Mooier dan de Hornsund kan die niet zijn. Of toch?
Vrijdag 27 juli | Ahlstrandhalvøya – Recherchefjorden
I see skies of blue, and clouds of white, klinkt bij het ontwaken de raspende stem van Louis Armstrong door de intercom. Terwijl we de gordijnen voorzichtig openschuiven, beducht voor het felle licht van de pooldag, kunnen we het met zijn conclusie alleen maar eens zijn – And I think to myself, what a wonderful world.
We zijn de rustige wateren van de Bellsund binnengevaren. Vannacht was het eventjes anders. Omstreeks middernacht bereikten we de open zee. De woelige golven deden ons rollebollen in bed.
Ingebrigtsenbukta
In feite is de Bellsund niets meer dan een magnifieke poort op drie fjorden – de Van Mijenfjorden, de Van Keulenfjorden en de veel kleinere Recherchefjorden. Ons is het om het schiereiland Ahlstrandhalvøya in de Van Keulenfjorden te doen. Gelukkig ligt dat aan de zonnige zuidkant van de fjord die onder een blauwe lucht in het overdadige zonlicht baadt. Want de noordkant gaat onder een grauwe, grijze lucht en een dicht wolkendek gebukt. Om half negen gaan we er voor anker.
Zie je de zaken op een voldoende grote schaal, dan herken je in de Van Keulenfjorden een grote, lange visfuik met een ingang van minder dan vier kilometer breed. Die smalle doorgang wordt zelfs nog bijna gehalveerd door het anderhalve kilometer lange eiland Eholmen.
Eén uiteinde van het sleepnet werd aan wal verankerd, met het andere uiteinde voeren ze in een wijde boog rond een school beloega’s
Makkelijk zat dus om beloega’s in te sluiten, vond een zekere Ingvald Svendsen in de jaren dertig van de vorige eeuw. Want tijdens het zomerseizoen gaan die grote, witte walvissen graag in groep in de minder diepe wateren van een fjord hun prooi opzoeken. De jagers zetten dan roeiboten met sleepnetten in. Eén uiteinde van het sleepnet werd aan wal verankerd, met het andere uiteinde voeren ze in een wijde boog rond een school beloega’s. Het moet knap lastig geweest zijn om zo’n sleepnet vol tegenspartelende beloega’s aan de kant te krijgen – een volwassen mannetje kan anderhalve ton en meer wegen. Het waren dan ook erg zware roeiboten die gebruikt werden, met zes roeiers. Twee meer dus dan bij de walvisjacht op open zee.
Bamsebu
Even na negen gaan we op het kiezelstrand van de brede Ingebrigtsenbukta aan wal. Meteen valt de trappershut op, in erg goede staat nog, maar niet toegankelijk. Eertijds was dit het enige station op Svalbard waar beloega’s verwerkt werden. Nergens anders werd zo’n hoge graad van kortstondige specialisatie bereikt.
Tegenwoordig is het de enige hut in privébezit op Svalbard. Bamsebu staat in grote rode letters op de houten wand geschreven. Naar verluidt kan je erin overnachten. Tegen een bescheiden vergoeding, uiteraard.
Vele honderden moeten het er zijn, de beloega’s die hier in een kort tijdsbestek afgeslacht werden
Kvitfiskneset, beenderen van beloega’s
Maar het is het enorme aantal gebleekte beenderen en schedels op het strand dat de diepste indruk nalaat. Vele honderden moeten het er zijn, de beloega’s die hier in een kort tijdsbestek afgeslacht werden. Kvitfiskneset wordt deze landtong daarom ook genoemd, de Kaap van de Witte Vissen. Verderop ligt het deels versplinterde wrak van een roeiboot.
Een wrang gevoel geeft het, als je het beeld van die fraaie, intelligente wezens op dit macaber openluchtkerkhof projecteert. Zoals de orka’s en de narwallen behoren de beloega’s tot de tandwalvissen. Dat betekent dat ze aan echolocatie doen. In een snel tempo genereren ze een reeks kliksignalen. Die richten ze als een bundel voor zich uit. Wordt een hindernis door de bundel getroffen, dan zal die het signaal willens nillens terugkaatsen en haar positie verraden. Meer nog, aan de hand van de weerkaatste signalen is de beloega in staat de bewegingssnelheid van zijn prooi te bepalen, haar vorm en omvang, en zelfs haar interne structuur. Hij weet dus vrij precies welk vlees hij in de kuip heeft.
Van Keulenfjorden
Met hun radartje kunnen ze ook openingen in het zee-ijs opsporen om te ademen – want het blijven zoogdieren. Lukt dat niet, dan is er nog altijd de mogelijkheid om zelf een opening te maken. Met de verdikking in het midden van hun rug kunnen ze door zee-ijs van acht centimeter dik breken. Wellicht hebben ze daarom geen rugvin, want die zou dan toch maar beschadigd worden.
Wat weinig geweten is en wat beloega’s uniek maakt onder de walvissen, is het feit dat ze vervellen. Wellicht is ook dat een reden waarom ze graag aan riviermondingen vertoeven – dan kunnen ze tegen stenen en zand schuren om hun oude opperhuid sneller af te werpen.
Ahlstrandhalvøya
Een wandeling van een viertal kilometer hebben we nu voor de boeg, dwars over het schiereiland Ahlstrandhalvøya van de ene baai naar de andere – van de Ingebrigtsenbukta naar de Malbukta. Een zestal gewapende begeleiders zullen een oogje in het zeil houden.
Ahlstrandhalvøya
Een ijskoude wind giert over de toendra, maar de zon staat te stralen aan een blauwe, wolkeloze hemel en de uitzichten over de Van Keulenfjorden met aan de overkant de steile rotswanden zijn fenomenaal. Een van de mooiste wandelingen van de reis zal dit worden, maar dat weten we nu nog niet.
Aldegondaberget
In een lange rij gaat het door de zompige toendra omhoog. Naar Arctische normen is de vegetatie hier uitbundig. Paddenstoelen zijn er te kust en te keur. Ook bloemen tieren welig.
Naar Arctische normen is de vegetatie hier uitbundig
Bokjessteenbreek
Groenlandse steenbreek
Zoals de fraaie bokjessteenbreek met haar vrij grote, gele bloemen en haar bruinrode, lichtbehaarde stengel. Vreemd genoeg werd het plantje tot in 1859 zelfs in Nederland waargenomen. In koude, lage veenlagen voelde het zich daar thuis. Een relictplant uit de ijstijden noemt men dat.
Of de verrukkelijke Groenlandse steenbreek met haar rode kelkbladen met korte, witte haartjes. Ze is nog in volle ontwikkeling, de vijf witte bloemblaadjes ontbreken nog. Een erg veelsoortig plantje is het, want alleen al op Svalbard komen er een achttal variëteiten met uiteenlopende kenmerken voor.
Aldegondaberget
Met zulke weelderige plantengroei zijn rendieren natuurlijk nooit ver weg. Hogerop staat een wijfje met kalf te grazen. Heel even monstert ze ons met haar vreemde bolle ogen. Schuchter als ze is, vertrouwt ze het zaakje niet. Samen zetten ze het op een lopen.
Svalbardrendieren
Geleidelijk doemt in de verte de reusachtige Recherchebreen op, de getijdewatergletsjer die de kop van de Recherchefjorden domineert. Nog iets verder maakt ook de Renardbreen zijn opwachting. Die is wat kleiner van formaat, hij reikt niet eens tot in zee.
Op de kam links van ons dagen in de verte weer enkele rendieren op. Zelfde scenario als daarstraks – ze monsteren ons even, ze twijfelen even en zijn dan de hort op.
Geleidelijk komt van achter de heuvel de Fleur de Lyshamna tevoorschijn, een baai zo schilderachtig als haar naam doet vermoeden. Die dankt ze aan een expeditie van Henri de Bourbon die het gebied op het einde van de 19e eeuw in kaart kwam brengen.
Geleidelijk komt de Fleur de Lyshamna tevoorschijn, een baai zo schilderachtig als haar naam doet vermoeden
Niet de minste nevel verstoort nu het uitzicht. Achter onze rug rijzen de kale flanken van de Aldegondaberget bijna zeshonderd meter boven de toendra uit. Meer naar het westen ligt de witte ijsmassa van de Recherchebreen te blaken in de zon. In de voorgrond bulkt de toendra van het veelkleurige mos, van groen tot donkerbruin.
Malbukta |
|
|
Beneden op het strand vallen twee hutten op. Met de jacht op de beloega’s hebben die niets te maken. Dat is wel het geval voor de drie roeiboten die een eind verder al bijna een eeuw werkloos op het strand liggen. Dat waren immers de boten waaraan Ingvald Svendsen zijn sleepnetten bevestigde. Ze lijken zelfs nog in redelijk goede staat.
Malbukta, Recherchebreen (midden, in de verte)
Honderden kale boomstammen, vermoedelijk uit het verre Siberië afkomstig, zijn door de golfslag op de kustvlakte geworpen. Kleine rotspartijen geven het strandje zelfs een Thais tintje. De sedimentlagen staan er verticaal in de rotsen afgetekend.
Aan de overkant van de Van Keulenfjorden zit alleen de top van de 775 m hoge Bravaisberget nog in de wolken. Zelfs het relatief vlakke Eholmen – het eiland dat bijna de helft van de doorgang blokkeert – laat zich in de voorgrond goed onderscheiden. Ondertussen blijkt de Sea Spirit haar vaart rond het schiereiland ingezet te hebben. Zo dadelijk zal ze in de Malbukta klaar liggen om ons op te pikken.
Bravaisberget, Sterneckøya, brandganzen
Dichterbij, op het kale eilandje Sterneckøya, valt helemaal niets te beleven. Zo zien wij het althans. Maar brandganzen zijn het daar alvast niet mee eens. Want ze zitten er relatief veilig voor poolvossen en ze hebben er gras in overvloed.
En dat doen ze razend efficiënt, met een tempo van tweehonderd knipjes per minuut
Met twintig lopen ze er te grazen. En dat doen ze razend efficiënt. Met snelle knipbewegingen van hun snavels hakken ze de grassprieten af met een tempo van tweehonderd knipjes per minuut. Inderdaad, per minuut. In sommige regio’s in Canada hebben kleine sneeuwganzen heuse moerasgebieden al in vegetatieloze woestijnen weten te veranderen. Of ook in Svalbard sommige gebieden hetzelfde risico lopen, is onderwerp van studie, onder meer aan de Universiteit van Antwerpen. Het is alleszins een feit dat de populatie brandganzen op Svalbard almaar groeit.
Malbukta, Recherchebreen
We zakken naar het strand af en keren met de zodiacs naar de Sea Spirit terug. We hope to do a landing at Camp Millar. This will be weather and wildlife dependent, lezen we op het scherm in onze kajuit. Expeditieleider Ryan die weer eens een slag om de arm houdt, een verrassing is dat niet.
Recherchebreen
Camp Millar, zo heeft Ryan ons gisteravond tijdens de briefing uitgelegd, ligt aan de voet van de Ingeborgfjellet. Op die rotswand zouden zo’n 55 000 kleine alken nesten. Er ligt dus spektakel in het verschiet.
Het is nu eenmaal het barre klimaat dat van dit wondermooie land gemaakt heeft wat het is. Wil je daarvan genieten, dan neem je dat klimaat er onverkort bij.
Maar er is meer. In 1906 streek de Brit Ernest Manfield er neer. De hele Bellsund had hij zich reeds toegeëigend, inclusief de drie aanpalende fjorden. Want hij zag de zaken groots, overtuigd als hij was dat hier goud en platina te vinden waren. Zijn aanspraken maakte hij hard door er enkele hutten op te richten – Camp Bell en Camp Millar. De horizontale prospectieschachten liggen er nog steeds, maar het project draaide op niets uit.
Een vijfentwintigtal kilometer varen is het tot de Vårsolbukta, de baai waar zich dat alles afspeelt. Haar naam, de Baai van de Lentezon, heeft ze niet gestolen. Want in het voorjaar komen ganzen er graag verpozen op weg naar het noorden – Svalbard of Noordoost-Groenland.
Nog maar net zitten we te lunchen, of Ryans stem klinkt door de intercom. Wind en golven zijn te hevig rond Camp Millar, zo is gebleken. Een landing met zodiacs is waaghalzerij. Dus wordt eens te meer plan B bovengehaald. Vårsolbukta maakt plaats voor de nabijgelegen Recherchefjorden, waar we naar de Renardbreen zullen kuieren. Het is nu eenmaal het barre klimaat dat van dit wondermooie land gemaakt heeft wat het is. Wil je daarvan genieten, dan neem je dat klimaat er onverkort bij.
Omstreeks twee uur varen we de Recherchefjorden binnen. Haar naam dankt de fjord aan La Recherche, de korvet die we reeds kennen van de Franse romanschrijfster Léonie d'Aunet. Vanaf 1612 begonnen Nederlanders hier op de oostkust een van de grootste walvisstations van Svalbard uit te bouwen. Lægerneset heet die plek.
Een weelderig groene toendra waarachter een witte gletsjerwand oprijst – een heel bijzonder plaatje, inderdaad
Renardbreen
Markanter is wellicht het feit dat daar in 1630 de allereerste overwintering van Europese walvisvaarders op Svalbard plaatsvond. En dat was helemaal niet de bedoeling. Met acht waren ze, toen ze tijdens een storm van hun moederschip gescheiden werden. Noodgedwongen brachten de Britten negen maanden op Lægerneset door vooraleer ze door een schip gered werden. Scheurbuik was al die tijd hun grootste zorg, want pas in 1923 zou de oorzaak van die mysterieuze ziekte – en dus ook de remedie ertegen – ontdekt worden.
Maar wij richten de steven naar de Renardgletsjer op de westkust van de fjord. Half drie is het als onze zodiacs op het strand hun opwachting maken.
Zelfs scheepsdokter Gloria gaat mee aan wal, want er zal een Polar Plunge plaatsvinden, een duik in het ijskoude zeewater – iedereen welkom, behalve watjes. Veiligheidshalve heeft ze een AED-defibrillatiekit mee, al zal dat niet nodig blijken. Moedig nemen de elf gegadigden hun duik in het water van 4 °C – van kop tot teen welteverstaan, want anders wordt er geen certificaat uitgereikt.
Svalbardrendieren
Indrukwekkende mannetjes zijn het, met kolossale geweien
Maar het zijn vier rendieren die meteen al onze aandacht naar zich toe zuigen. Rustig staan ze aan de voet van de groene helling in het westen te grazen. Gewoontegetrouw verdwijnen ze snel uit het zicht, maar hier lukt hen dat niet zo goed, omdat de helling hen dwingt een heel eind langs de kust te rennen.
Indrukwekkende mannetjes zijn het, met kolossale geweien. Elk jaar werpen ze die in oktober na de paartijd af. Maar in de zomer beginnen ze die opnieuw te ontwikkelen, om in augustus en september voldoende indruk te kunnen maken op de wijfjes – en eventuele concurrenten mores te leren. Heel even lijken er twee nu al op een kleine confrontatie uit, maar dat loopt met een sisser af.
Wijfjes daarentegen dragen hun gewei bijna het hele jaar door. Pas nadat ze in juni hun kalf geworpen hebben, schudden ze het af, om het enkele weken later weer te laten groeien.
Een eerder geblokt voorkomen hebben ze, met hun korte poten en hun kleine snuit. In feite zijn deze svalbardrendieren de kleinste ondersoort van de rendieren. Ongewoon is dat niet voor dieren die in zulke extreem koude omgevingen moeten leven.
De hele zomer door grazen ze alsof hun leven ervan afhangt – en dat mag je vrij letterlijk nemen
De hele zomer door grazen ze alsof hun leven ervan afhangt – en dat mag je vrij letterlijk nemen. Tijdens deze korte periode moeten ze immers zoveel mogelijk voedsel zien te verwerken teneinde een stevige voorraad vet op te bouwen. Die moet hen helpen de lange, donkere winter door te komen, wanneer de vegetatie schaars is en van slechte kwaliteit.
In deze zompige toendra met zijn overvloedige en sappige vegetatie is het voor een rendier niet zo moeilijk om aan de kost te komen. Zowat alles lusten ze, kieskeurig zijn ze niet. Alleen Arctische dophei moet je hun niet voorschotelen.
Toch is honger de belangrijkste doodsoorzaak bij svalbardrendieren. Dat kan met extreem koude winters te maken hebben, waardoor sneeuw en ijs het grazen bemoeilijken. Maar het kan ook aan het verregaande afslijten van hun tanden liggen, omdat ze te vaak de schaarse vegetatie van tussen keien en steengruis hebben moeten losrukken.
Kaak van svalbardrendier (planteneter) |
|
Kaak van poolvos (vleeseter) |
Tijdens de donkere poolnacht naar gras op zoek gaan, het is beslist geen pretje. Maar de evolutie heeft het svalbardrendier hier en daar een zetje gegeven. Zo veranderen zijn ogen van kleur naargelang van het seizoen – goud in de zomer, blauw in de winter – waardoor ze tijdens de poolnacht duizend tot tienduizend keer gevoeliger worden voor licht. Dat stelt het rendier in staat veel beter te zien in de duisternis, al gaat dat ten koste van de scherpte van zijn zicht.
Bovendien kan het svalbardrendier iets wat wij mensen niet kunnen – ultraviolette straling waarnemen
Bovendien kan het iets wat wij mensen niet kunnen – ultraviolette straling waarnemen. Dat lijkt een overbodige gimmick, maar dat is het niet. Want ook tijdens de poolnacht reflecteren sneeuw en ijs het schaarse licht, inclusief het uv-licht. Bevindt er zich iets op de sneeuw, dan zal het rendier daar een zwarte vlek waarnemen omdat het uv-licht er afgeblokt wordt. Zelfs urinesporen kan het rendier zo waarnemen.
Merkwaardig is ook de vaststelling dat svalbardrendieren tijdens de vertering veel minder methaangas uitstoten dan tamme runderen. Bij klimaatwetenschappers is de belangstelling uiteraard groot. Welke microben zijn er in die magen aan het werk? Kunnen we daaruit iets leren om de mondiale uitstoot van dit broeikasgas terug te dringen?
Migraties zoals we die kennen bij de kariboes, hun Noord-Amerikaanse neefjes, daar bedanken svalbardrendieren feestelijk voor. Waar zouden ze immers op deze relatief kleine eilanden naartoe moeten? Het heeft er dan ook veel van weg dat ze hier eerder per toeval – of moeten we zeggen per ongeluk? – verzeild zijn.
Waar ze dan precies vandaan zouden komen, is niet met zekerheid geweten. Onderzoek heeft echter overeenkomsten met een uitgestorven rendiersoort uit Oost-Groenland aangetoond. Tijdens de laatste ijstijd was dat gebied door permanent zee-ijs met Svalbard verbonden. Het valt dus niet uit te sluiten dat een aantal rendieren er toen per toeval in geslaagd zijn deze archipel te bereiken.
Migraties zoals we die kennen bij de kariboes, daar bedanken svalbardrendieren feestelijk voor
Ook onze streken hebben rendieren gekend, heeft Louis ons eerder al uitgelegd. Meer bepaald toen het ijs zich op het einde van de laatste ijstijd steeds sneller begon terug te trekken. West-Europa was toen nog een toendragebied, maar al gauw begonnen er bomen in het landschap te verschijnen. Meteen daagden ook de eerste rendierjagers op. Het Magdaleniaan noemen we die cultuur nu. We kennen haar onder meer van de rotstekeningen van Altamira en Lascaux.
Ook in het Limburgse Rekem zijn sporen van rendierjagers aangetroffen. Zo’n elfduizend jaar geleden moeten ze daar op de oever van de Maas een basiskamp gehad hebben. Federmessercultuur noemen archeologen dat tijdperk.
Daarna maakte de boeiende Ahrensburgcultuur bij de rendierjagers in onze streken opgang. Boeiend, aldus Louis, omdat het een zeer egalitaire maatschappij was, met kleine gemeenschappen van twintig tot dertig mensen waar elkeen op basis van gelijkheid behandeld werd, mannen zowel als vrouwen.
Naarmate de rendieren het terugtrekkend ijs volgden, werd de prehistorische mens voor een verscheurende keuze gesteld
Naarmate de rendieren het terugtrekkend ijs volgden, werd de prehistorische mens voor een verscheurende keuze gesteld – moest hij zijn traditionele bron van levensonderhoud naar het Hoge Noorden volgen of moest hij in onze gematigde streken een geheel nieuwe levenswijze uitbouwen? Of hoe klimaatverandering ook toen al een grote invloed had op mens en maatschappij.
Ondertussen zijn onze vier rendieren aan de horizon verdwenen en kunnen we onze schreden naar de Renardbreen richten. Wat deze gletsjer bijzonder maakt, aldus Sanna, is het feit dat hij niet tot aan zee reikt, maar op het land eindigt. Daar heeft hij zich een klein meertje met ijsschotsen en ijsbergen gecreëerd. Het beeld dat we vanaf het strand krijgen, is dat van een weelderig groene toendra waarachter een witte gletsjerwand oprijst – een heel bijzonder plaatje, inderdaad.
Renardbreen – Spoelzandvlakte
Renardbreen – Nietigheid van de mens voor het gletsjerfront
Het is zelfs een flink eindje stappen door de spoelzandvlakte, want gletsjers hebben nu eenmaal de onhebbelijke gewoonte om veel dichterbij te lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Pootafdrukken van svalbardrendier |
|
|
Door kleine, vervlochten beekjes ritselt smeltwater van het meertje langzaam naar zee. In het slijk vallen imposante pootafdrukken op. Moeilijk is het niet om daarin de hoeven van rendieren te herkennen. Met zulke grote poten zullen ze niet gauw wegzakken in de sneeuw of in de zompige toendra.
Renardbreen
Uit de sedimenten van de gletsjer zijn steile heuveltjes ontstaan. Vanaf een van die heuveltjes kijken we op het rimpelige meertje neer. Al blijkt het bij nader toezien een behoorlijk groot meer te zijn. Weer waait een ijskoude wind ons van het gletsjerfront tegemoet. Aan onze voeten liggen de hagelwitte ijsschotsen opgehoopt die door de valwind van de gletsjer weggeblazen zijn.
Renardbreen
Aan het westelijke uiteinde van de vlakte houdt Sergey de wacht. Daarstraks heeft hij de vier rendieren zien passeren, maar nu zijn ze met de noorderzon verdwenen. Een uiterst kaal keienlandschap is dit, al houden er toch enkele plantjes stand. Weeral laat die fraaie Groenlandse steenbreek zich opmerken, al zijn zelfs zijn kelkbladen op deze koude plek nog niet ontwikkeld.
Groenlandse steenbreek
Noordse sterns vliegen langs het strand af en aan. Ze hebben het erg druk met foerageren en komen voortdurend bidden. Driftig met de vleugels flapperend zweven ze dan quasi roerloos boven een vast punt. Net onder het wateroppervlak hebben ze hun prooi al in de gaten. Pijlsnel duiken ze op het juiste moment het water in om die te pakken te krijgen.
Noordse sterns vliegen af en aan. Ze hebben het erg druk met foerageren en komen voortdurend bidden
Noordse stern
Even voor vier keren we naar de Sea Spirit terug. Onze 23e en allerlaatste excursie was dit – vijf scheepscruises, zeven zodiaccruises, elf zodiaclandingen. Hoog tijd dus om in de lounge een symbolisch punt achter de reis te zetten. De winnaars van de fotowedstrijd in de categorieën fauna, flora, mensen en landschappen worden gelauwerd. De kajakkers en de polar plungers krijgen hun certificaten uitgereikt.
Dan dient de Captain’s Farewell Cocktail zich aan. Verse sushi laten aanrukken, dat is voor chef-kok Francis zelfs na tien dagen op zee geen probleem. De show stelen, dat is voor kapitein Oleg zelfs na zes jaar dienst geen probleem. In zijn onnavolgbare stijl legt hij zijn officieren vaderlijk over de knie en dankt iedereen voor het welslagen van de expeditie – zijn voltallige bemanning, de expeditiestaf onder leiding van Ryan, de Asteriastaf onder leiding van Annick.
Noordse stern
Dan is het aan Page, professioneel natuurfotograaf uit het Amerikaanse Virginia, om ons te verbluffen. Een schitterende montage van foto’s en filmpjes heeft hij voor ons klaar. Voer te over voor een uitgebreide evaluatie in de bar. Bij een Brugse Zot of zo.
Met ongeveer honderdvijftig kilometer voor de boeg gaan we de zonnige nacht in
Vanavond om tien uur in Longyearbyen arriveren zoals oorspronkelijk gepland was, blijkt niet meer haalbaar. Dat moeten we op het conto van de weersomstandigheden in Camp Millar schrijven, die ons ertoe noopten naar de Recherchefjorden uit te wijken. Met ongeveer honderdvijftig kilometer voor de boeg gaan we de zonnige nacht in.
Zaterdag 28 juli | Longyearbyen – Oostende
Kwart voor zes is het als ongewone bewegingen van de Sea Spirit ons wekken. Kennelijk is er een einde gekomen aan onze tocht van 2 376 km rond Spitsbergen, het westelijke eiland van Svalbard. We liggen in Bykaia aangemeerd, de moderne haven van Longyearbyen.
Grijze wolken hangen laag boven de Adventfjorden. De lucht is vochtig, maar het regent nog niet. Vooral logistieke beslommeringen eisen nu onze aandacht op – koffers buiten om zeven uur, de bus in om half negen, naar de luchthaven om dertien uur.
Terwijl de Sea Spirit zich opmaakt voor zijn volgende rondje Svalbard, laten wij ons even voor half tien voor het museum van Longyearbyen droppen. Kwestie van onze ervaringen van de afgelopen dagen nog even aan historische en wetenschappelijke achtergronden af te toetsen – de walvisjagers, de poolreizigers, de mijnwerkers, de geologie, de fauna, de flora.
Even na één voert de bus ons naar Svalbard Lufthavn Longyearbyen voor een vlucht van iets meer dan drieduizend kilometer. Houten constructies van de oude steenkoolmijnen zijn op de berghellingen nog net waarneembaar. Maar daar hebben we amper oog voor. In Vlaanderen woedt een hittegolf, naar verluidt.
Jaak Palmans
© 2018 | Versie 2021-11-10 18:29