Gorilla’s in de zon
Oeganda – Rwanda | Anno 2016
Maandag 18 juli | Queen Elizabeth National Park – Lake Mutanda
Dinsdag 19 juli | Bwindi Impenetrable National Park
Woensdag 20 juli | Lake Mutanda – Kinigi
Donderdag 21 juli | Volcanoes National Park
Vrijdag 22 juli | Kinigi – Kigali
Maandag 18 juli | Queen Elizabeth National Park – Lake Mutanda
Een kleine driehonderd kilometer hebben we vandaag voor de boeg, tot helemaal in de zuidwesthoek van Oeganda, waar de berggorilla’s op ons wachten. Via Katunguru Gate laten we Queen Elizabeth National Park definitief achter ons. Even later bereiken we de geasfalteerde weg die ons zuidwaarts voert. Een pokdalige weg vol kraterputten blijkt het te zijn, een marteling voor lijf en leden. Chauffeur Richard mijdt het would-be asfalt en zoeft over de grindstrook ernaast, terwijl de jeep vervaarlijk naar links overhelt.
Zodra we uit de vlakte weg geklommen zijn, wordt de asfaltweg er iets beter op
Zodra we uit de vlakte weg geklommen zijn, wordt de asfaltweg er iets beter op. Een laatste kratermeer trekt even onze aandacht. Dan maken theeplantages weerom hun opwachting. Rechthoekige, geelgroene percelen golven wijd en zijd over de heuvels. De plantjes zijn perfect op gelijke hoogte gesnoeid alsof er een reusachtige grasmaaier overheen gerold is.
De weg is uitstekend nu. Hier en daar zijn ze theeblaadjes aan het oogsten met een schaar waar een open zakje aan bengelt. Het mengsel van takjes en verhakkelde blaadjes dat daarin belandt, moet achteraf uitgesorteerd worden. Kwaliteitsthee kan je daar niet van verwachten.
Elders zijn ze de blaadjes manueel aan het plukken. De enige manier is dat om de kwaliteit te verkrijgen die voor export vereist is, aldus Richard.
In de verte gaan de theeplantages over in een uitgestrekt regenwoud. Het territorium van een vijfhonderdtal chimpansees is dat. Het gebied komt Richard zeer vertrouwd voor, want in 2002 was hij er een viertal maanden aan de slag.
Theeplantages en bananenplantages wisselen elkaar af
Theeplantages en bananenplantages wisselen elkaar af. Kwart voor één is het als we in het drukke Ishaka de afslag zuidwaarts nemen. Weer is het een uitstekende asfaltweg die ons door het zacht glooiende landschap voert. Al die tijd laat de zon zich door de lichte bewolking niet afschrikken.
De smalle vallei van de Birira dropt ons in het golvend terrein rond Kagamba, ongeveer 1 600 m boven de zeespiegel. Vandaar gaat het naar Ntungamo, waar we de uitstekende asfaltweg tussen Mbarara en Kabale vervoegen – een belangrijke verkeersader in deze regio.
Gezwind zoeven de jeeps zuidwaarts door de brede vallei. Steeds dieper dringen we in de zuidwestelijke uithoek van Oeganda door. Amper 20 km naar het oosten ligt de grens met Rwanda, nog eens 10 km verder de grens met Tanzania.
Erg vruchtbaar is het hier, zo blijkt uit de vele huizen met hun kleine akkertjes langs de weg. Ook talloze bananenplantages getuigen daarvan.
Iets voorbij Rushenyi klimmen we definitief de bergen in. Van op het zadel tussen twee valleien kijkt het Great Lakes Museum over de omgeving uit. Pas in 2014 is het geopend, in een poging de lokale cultuur voor de vergetelheid te behoeden. In het aanpalende restaurant picknicken we. Buiten heeft een gewapende bewaker postgevat.
De weg slingert zich nu van vallei tot vallei door de bergen. Even voor vier bereiken we Kabale, een welvarend stadje van 40 000 inwoners, het grootste in de verre omgeving. Langs een bochtig parcours windt de uitstekende asfaltweg zich tussen en over de heuvels naar Kisoro, in de uiterste zuidwesthoek van Oeganda, op slechts 12 km van zowel Rwanda als Congo. De bewolking is wat toegenomen ondertussen, en vertoont hier en daar zelfs enkele tinten grijs. Maar het blijft zonnig.
Ei zo na botsen we frontaal tegen een vrachtwagen. Op volle snelheid dendert hij plots uit een onoverzichtelijke dubbele bocht tevoorschijn terwijl hij een voertuig inhaalt. Zonder verpinken weet Richard de razende kolos te ontwijken.
Dan dijt de vallei tot een breed dal uit. Boerengemeenschappen hebben er op de ontboste hellingen indrukwekkende terrassen voor akkerbouw aangelegd. Beneden strekken groene, rechthoekige aardappelaanplantingen zich over de vlakke dalbodem uit. Vruchtbare grond is hier een spaarzaam goed. Dorpjes zoals Kabirizi en Heisesero klitten aan de weg zoals parels aan een snoer, om zo weinig mogelijk grond te verspillen.
Dat schouwspel wordt zo mogelijk nog indrukwekkender zodra onze jeeps zich weer de heuvels in hijsen. Zo ver je kijken kan, golven de droge terrassen als een gigantisch schaakbord van groene en bruine vakken over de vaak steile hellingen. Voor de boeren moet de tocht naar en van het veld bijna zo zwaar zijn als het werken op het veld zelf.
Terwijl we naar Muko afzakken, vangen we af en toe een glimp van het meer van Buyonyi op, een watermassa van 60 km² op een hoogte van 1 950 m. Een grillige vorm heeft het. Het lijkt wel een kunstmatig meer te zijn, dat valleien deed vollopen en eilandjes creëerde nadat de mens een stuwdam aangelegd had. Dat is niet ver naast de waarheid, want vermoedelijk was het een lavastroom die achtduizend jaar geleden ter hoogte van Muko een natuurlijke dam opwierp zodat de Ndegorivier voorgoed afgeblokt werd.
Vulkanen Muhabura, Gahinga en Sabyinyo
Zelfs bamboebosjes duiken nu naast de weg op. Steeds scherper tekenen drie blauwgrijze, kegelvormige silhouetten zich tegen de heiige lucht af naarmate we Kisoro naderen. De fameuze uitgedoofde vulkanen op de grens tussen Oeganda en Rwanda zijn dit, van links naar rechts de Muhabura (4 127 m), de Gahinga (3 475 m) en ten slotte de Sabyinyo (3 669 m), met zijn piek precies op het drielandenpunt.
|
Net voor we Kisoro bereiken, slaan we even voor zes rechts af en laten het comfortabele asfalt achter ons. Door levendige lintbebouwing gaat het nu over een hobbelig puttenparcours noordwaarts.
Meer van Mutanda
Grillig sliert de zandpiste langs de hellingen van de heuvels boven het meer van Mutanda. Schilderachtig kan je dit meer niet noemen, want daarmee zou je deze poëtische omgeving tekortdoen. In de verte waken de drie vulkanen ingetogen boven de avondnevels. Eilanden doteren het water als plaggen gras op een zilveren spiegel. Groene hellingen bezaaid met huisjes, akkertjes en bananenplanten dalen steil naar het water af. Aan de horizon biedt het avondrood nog even weerstand aan de oprukkende regenwolken.
Het regent lichtjes als we net voor zeven uur de veelkleurige paviljoentjes van Chameleon Hill Lodge bereiken, een sublieme locatie aan het noordelijke uiteinde van het Mutandameer, bijna 1 900 m boven de zeespiegel.
Meer van Mutanda, met de vulkanen Muhabura, Gahinga en Sabyinyo
Dat we erg veel geluk hebben, stipt manager Patrick aan, terwijl we in de avondschemering van op het terras nogmaals van het schitterend uitzicht over het meer en de vulkanen genieten. Want de vulkanen laten zich zelden zien. Meestal zitten ze achter nevels van stof en zand verscholen, het gevolg van menselijke bedrijvigheid. Ons geluk danken we vandaag… aan de regen. Die spoelt immers het stof uit de lucht.
De grote dag zit er aan te komen
De grote dag zit er aan te komen. Morgen zullen we van dichtbij met berggorilla’s kennismaken. Dat hopen we althans, want de uitdagingen zijn groot, zo vernemen we op de briefing. Om te beginnen is het niet vanzelfsprekend om in hun leefwereld in Bwindi Impenetrable National Park door te dringen – de naam alleen al lijkt een weinig subtiele hint om er weg te blijven.
Zwaar, heuvelachtig terrein is het, op een hoogte van meer dan 2 000 m. Dat wordt klimmen en dalen, over slijkerige paadjes, tussen kletsnatte, meer dan manshoge planten. Uiteindelijk zullen er geen paadjes meer zijn. Dan zal de parkwachter zich met zijn machete een weg banen door het struikgewas. Over een glibberige trampoline van geknakte stengels zullen we dan onze weg voortzetten tot bij de gorilla’s. Zelfs een tropische regenbui valt niet helemaal uit te sluiten. Dan hurk je onder je poncho neer en wacht je geduldig af.
Ga voorzichtigheidshalve uit van een trekking van minstens acht uur, houdt Richard ons voor. Mochten we de gorilla’s toch sneller te pakken hebben, dan is dat alleen maar een meevaller.
Nog een meevaller – gorilla’s klimmen niet in bomen, zo vernemen we. Meestal zitten ze op de grond, waar je ze gemakkelijk kan waarnemen. Dat is alvast een voordeel in vergelijking met chimpansees, die tien, vijftien meter hoog in de bomen kunnen zitten.
Even na half elf wordt de elektrische generator uitgeschakeld en daalt de stilte over de lodge neer.
Dinsdag 19 juli | Bwindi Impenetrable National Park
Om half vijf floepen de lichten aan. Hanen kraaien, krekels tsjirpen. Laag boven het meer gloeit de rossige volle maan. Niet meer dan een dunne nevel versluiert de fonkelende sterren. Geen regenwolken dus, dat is alvast goed nieuws.
Even na half zeven zetten chauffeurs Richard en David er de beuk in. Dat moet ook wel, want het parcours noordwaarts is zowat het slechtste wat ze al onder de wielen gehad hebben. Waggelend over dikke keien vorderen de jeeps nauwelijks. Even vormt er zich zelfs een kleine opstopping, als het één van de andere jeeps maar niet wil lukken zich tegen een helling omhoog te hijsen.
Bwindi Impenetrable National Park
Boven de bergen in het oosten gloort vaag een rossige gloed in de schemering. Laag in de valleien hangen rafelige nevelslierten. Silhouetten van bomen tekenen zich daar scherp tegen af.
Half acht is het als we Rushaga Gate bereiken – bijna een uur hadden we nodig voor 16 km. Vijf namen staan naast de poort geafficheerd: Mishaya, Nshongi, Bweza, Kahungye, Busingye – de namen van de gorillagroepen die van hieruit traceerbaar zijn.
Een dertigtal toeristen hebben hun weg naar de banda al gevonden, het halfopen paviljoentje waar de briefing zal plaatsvinden. Wolken zijn er niet, de stralend blauwe hemel houdt het vooruitzicht van een schitterende dag in zich. Van net boven de heuvels werpt de zon haar witte stralenbundels bijna horizontaal tussen de donkere boomstammen.
In 1994 is Bwindi Impenetrable National Park tot werelderfgoed uitgeroepen, steekt hoofdparkwachter Augustin om acht uur van wal. En wat vegetatie en gorilla’s betreft, is Rushaga daar het rijkste deel van. Zo rijk, dat er naast gorilla’s nog veel andere dingen te zien zijn. Daar zou hij zeer uitvoerig over kunnen uitweiden, maar hij heeft er begrip voor dat we daar nu even niet op zitten te wachten, grijnst hij. Toch kijken we onderweg best naar vogels en andere dieren uit.
Het gaat goed met de berggorilla’s in Bwindi. Momenteel telt het park er 340, dat is bijna de helft van de wereldpopulatie die momenteel op ongeveer 880 geraamd wordt.
Vijf gorillagroepen houden zich aan deze zijde van het park op. Elk daarvan mag gedurende hooguit één uur per dag door niet meer dan acht personen bezocht worden. Wil je de gorilla’s op hun best observeren, dan kom je best tussen acht en veertien uur. Dan zijn ze het meest actief. Later op de dag hebben ze hun buikje vol, en zitten ze lui en bijna onzichtbaar tussen de struiken.
Aan een gorilla trekking gaat steeds een gorilla tracking vooraf
De gorilla’s van Bwindi zijn aan mensen gewend gemaakt. Maar het blijven wilde dieren, waarschuwt Augustin. Ze verplaatsen zich vrijelijk over een gebied van maar liefst 331 km². Spoorzoekers zijn ons voorgegaan om de gorillagroepen op te sporen. Aan een gorilla trekking gaat dus steeds een gorilla tracking vooraf.
Tracker met machete
Dat elk van de vijf groepen gevonden zal worden, daar is Augustin nogal gerust in – hij heeft het over bijna 100 % zekerheid. Moeilijk zal onze tocht niet zijn, maar wel uitdagend en altijd anders. Een wandelstok heb je beslist nodig, en een helper komt ook goed van pas.
Soms duurt het wel vijf uur vooraleer je bij de gorilla’s bent. Mentaal stel je je dus best op een dagtocht van acht uur in. Alles wat minder is, is een meevaller – waar hebben we dat nog gehoord.
Zelfs in het regenwoud hebben we regels na te leven. Steeds bij de groep blijven en geen afval achterlaten, houdt Augustin ons voor. Een afstand van zeven tot acht meter tot de gorilla’s handhaven, tenzij ze zelf dichterbij komen. Hen niet in de ogen kijken en niet praten in hun aanwezigheid – dat eerste kan hen uitdagen, dat tweede kan hen afschrikken. En wie ziek is – griep, diarree, … – mag niet mee. Gezien de grote genetische gelijkheid is het risico immers te groot dat deze op de gorilla’s overgedragen worden.
Gauw nog even onze vestimentaire en logistieke paraatheid checken – hoofddeksel, zonnebril, hemd met lange mouwen, handschoenen, lange broek, lange, geïmpregneerde sokken, broek in de sokken, bergschoenen, regenjas, poncho, DEET, lunchpakket, water. En voor straks een zakje met droge kleren in de jeep, want dat we nat zullen worden, staat vast.
Alleen de wandelstok ontbreekt nog. We kiezen ons een stevig exemplaar uit de voorraad die Bwindi ter beschikking stelt. We zijn er klaar voor.
Gedwee laten we ons samen met de andere oudjes en dikkerdjes aan de Nshongigroep toewijzen
Gedwee laten we ons samen met de andere oudjes en dikkerdjes aan de Nshongigroep toewijzen. Die gorillagroep houdt zich doorgaans in de buurt van de Nshongirivier op, en wordt tot de minst moeilijk bereikbare groepen van het park gerekend. Alweer een meevaller dus.
Stephen zal onze gids zijn. Jude en Mac zullen over onze veiligheid waken, het geweer achteloos over de schouder. En dan zijn er nog de helpers. Een beetje bedeesd komen ze tevoorschijn, netjes uitgerust in grijsblauw uniform en zwarte laarzen. Engels spreken ze nauwelijks, maar ze zijn alleraardigst. En quasi onmisbaar, zo zal straks blijken.
|
Maar er is meer. De helpers worden volgens een beurtrol uit de omliggende dorpen gerekruteerd – mannen zowel als vrouwen. Vijftien tot twintig dollar krijgen ze voor deze klus – een flinke stuiver in dit land. Mochten de gorilla’s uitsterven, dan verdwijnt een belangrijke bron van inkomsten. De lokale gemeenschappen hebben er dus alle belang bij zowel de gorilla als zijn habitat te beschermen.
In gevangenschap kunnen berggorilla’s – in tegenstelling tot laaglandgorilla’s – immers niet overleven. Dat is ondertussen genoegzaam bewezen. De enige manier om de soort in stand te houden, is in dit tropisch berggebied. Maar zonder medewerking van de plaatselijke bevolking zal dat nooit lukken.
Een flinke colonne is het, als we via een comfortabel pad de bergen in klimmen. Vooraan geven Stephen en Jude het tempo aan. Achteraan lopen de acht helpers met onze bagage. Mac sluit de colonne af.
Aanvankelijk gaat het zelfs iets te snel. Na een korte pauze komt daar beterschap in. Zonnestralen dringen door het gebladerte. Het wordt al wat warmer, maar dank zij de hoogte blijft het draaglijk. Een indrukwekkend concert van vogelgeluiden omringt ons.
|
Steeds smaller wordt het pad, tot er na ongeveer anderhalf uur een eind aan komt. Een glibberig parcours wordt het nu, tussen natte, manshoge struiken. Als een groen gordijn schuiven de grote bladeren meteen dicht na elke passant. Soms lijkt het heel even alsof je alleen op de wereld bent.
Steil omhoog gaat het nu. De slijkerige ondergrond biedt nauwelijks houvast. Boomwortels, rotspartijen en omgevallen bomen werpen voortdurend hindernissen op. Naar vogels of andere dieren uitkijken zit er niet meer in – sorry, Augustin. Al onze aandacht gaat uit naar onze voeten en hun wedervaren.
Na amper tien minuten ploeteren komt er goed nieuws binnen
Geruisloos zijn de helpers ondertussen uit de achterste gelederen naar voren geschoven, en duwen of trekkennu hun protegés tegen de helling op. Een vooruitziende dame met net dat maatje meer heeft er zelfs twee ingehuurd – eentje om te duwen, eentje om te trekken. Hier is het dat de helpers het verschil maken. Ze plukken zelfs de bosmieren uit onze geïmpregneerde sokken als we weer eens in een mierennest getrapt hebben.
Na amper tien minuten ploeteren komt er goed nieuws binnen. De spoorzoekers hebben de Nshongigroep gelokaliseerd. Nog eens tien minuten later zijn we zo dicht genaderd dat we alles moeten achterlaten, inclusief de wandelstokken en de helpers.
Kebirungi, met Raha of Jord in de achtergrond
Acht individuen telt deze vrij kleine groep, aldus Stephen. De zilverrug Bweza – wat knappe jongen betekent – deelt er de lakens uit. Drie volwassen wijfjes heeft hij – Munini, Nyampundu en Kebirungi. Voorts is er de zwartrug Rotary, volwassen, maar nog niet geslachtsrijp. Lang zal dat echter niet meer duren en dan komen er spanningen van. Een stuk jonger zijn Raha en Jord, twee mannetjes van drie en vier jaar. En dan is er ten slotte de vier maanden oude baby van Kebirungi – zo jong dat hij nog geen naam heeft.
Kebirungi met baby
In een mix van nieuwsgierige opwinding en nerveuze spanning trekken we verder. Moses en Richard, de twee spoorzoekers, en Brenda, hun stagiaire, hebben met hun machetes het pad alvast een beetje geëffend.
Plots weerklinkt borstgeroffel door het regenwoud. Dat moet één van de jonge knapen zijn
Plots weerklinkt borstgeroffel door het regenwoud. Dat moet één van de jonge knapen zijn, Raha of Jord, die zich wil manifesteren. Maar de gorilla’s blijven onzichtbaar.
Kebirungi… |
|
…en haar baby |
Moeizaam klimmen we tegen een helling van ongeveer 45° verder omhoog. Dan merken we plots Kebirungi op. Enkele meters hoog in een boom – niet volgens de afspraak dus – zit ze rustig blaadjes te plukken en te eten.
Kebirungi
Het lijkt vanzelfsprekend, maar toch heeft het wat voeten in de aarde vooraleer we het in de gaten hebben – uiteraard heeft Kebirungi haar baby mee. Met grote, naïeve ogen kijkt het kleintje nieuwsgierig in het rond.
|
Leergierig wil de baby alles imiteren wat moeder doet – takjes grijpen, blaadjes aftrekken, blaadjes kauwen. Maar voorlopig wil dat allemaal niet zo goed lukken. Dat moeder af en toe een luidruchtige wind laat, weet hij evenmin na te bootsen. Wat hij wel vlekkeloos beheerst, is zich aan moeder vastklampen zonder naar beneden te tuimelen.
Kebirungi
In de achtergrond houden ook Raha en Jord zich in de bomen op, maar veel krijgen we daar niet van te zien. Ook Bweza zou in de buurt zijn. Moses en Richard weten hem snel te vinden. Rustig zit hij onder de struiken gras te knabbelen, op de begane grond nog wel. Enkel zijn enorme kop is zichtbaar. Dan richt hij zich op, en kruipt op handen en voeten weg, met zijn imposante, zilvergrijze rug in volle glorie naar ons gericht.
Bweza laat al die drukte niet aan zijn hart komen en nestelt zich comfortabel onder een struik, quasi onzichtbaar voor ons
Bweza
Om hem te volgen moeten we een ommetje rond de struiken maken. Moses en Richard mogen dan wel wat takken wegkappen, het blijft een hachelijke onderneming om op een helling van 45° je evenwicht te bewaren, terwijl je op een trampoline van gladde, afgekapte stengels staat, te midden van klimop en lianen die er alleen maar op uit lijken zich rond je benen te strengelen.
Bweza
Bweza laat al die drukte niet aan zijn hart komen en nestelt zich comfortabel onder een struik, quasi onzichtbaar voor ons. Even later daagt één van de jonge mannetjes op, om prompt weer te verdwijnen.
Ook Kebirungi komt heel even in beweging. Rustig laat ze zich enkele takken naar beneden zakken. Verscholen tussen de struiken zet ze daar haar schranspartij voort, de baby nog steeds aan haar vacht vastgeklemd.
|
Dan dagen de helpers op, het teken dat ons uurtje observatietijd verstreken is. Dwars door de struiken vatten we de terugweg aan. Twintig minuten later stoten we op iets dat op een pad lijkt – een smal slijkspoor tussen hoge struiken. Maar het is er zo nat niet meer als daarstraks, daar heeft de zon ondertussen voor gezorgd. Een enorme meevaller is het, die wolkeloze, blauwe hemel.
Omstreeks half een spreken we onze lunchpakketten aan. Behulpzaam als steeds loodsen de helpers ons zowaar naar een boomstam met een comfortabel laagje mos, om onze verwende zitvlakken op neer te vlijen.
Even na twee zijn we terug aan ons vertrekpunt. Vijf uur en een half heeft de trekking dus geduurd. De banda ligt op een hoogte van 1 900 m, terwijl de gorilla’s ongeveer 2 300 m hoog zaten, schat Stephen. Vierhonderd meter verschil dus.
Een comfortabel laagje mos, om onze verwende zitvlakken op neer te vlijen
Een warm pleidooi voor natuurbehoud heeft Stephen nog voor ons in petto. En voor zijn land, uiteraard. Het gorillacertificaat dat hij ons overhandigt, horen we thuis netjes in te lijsten en goed zichtbaar op te hangen – bij voorkeur in de hal. Elke bezoeker zal er dan met onverholen belangstelling kennis van nemen. Dat bijzondere moment moeten we aangrijpen om hem er van te overtuigen stante pede naar Oeganda af te reizen. Want tegenwoordig is Oeganda een zeer veilig land, laat daar in het westen vooral geen misverstand over bestaan. De verschrikking ligt ondertussen meer dan een kwart eeuw achter ons. Oeganda heeft het toerisme broodnodig. En zo moeilijk is dat niet, zo’n trekking, nietwaar? Bezweet en lichtjes nahijgend beamen we dat.
Het wondermooie landschap dat vanochtend nog in de duisternis verscholen lag, ontvouwt zich nu in al zijn vitaliteit – vrij steile, groene heuvels betegeld met akkertjes en boerderijen. Een heiige lucht onttrekt de verre oever van Lake Mutanda aan het gezicht, maar de veelkleurige paviljoentjes van de lodge fonkelen in de zon.
Meer van Mutanda
Later op de avond, even voor zes, weerklinkt dondergeroffel in de verte. Vrij snel valt de regen neer over Chameleon Hill. Maar de vulkanen laten zich niet meer zien.
Chameleon Hill Lodge
Woensdag 20 juli | Lake Mutanda – Kinigi
Steeds meer geluiden uit de omliggende huisjes kabbelen zachtjes tegen de heuvel omhoog – het roezemoezen van ontwakende mensen, het rammelen van potten en pannen, het joelen van kinderen. Ook vogels doen zich van alle kanten gelden.
Meer van Mutanda
Een wondermooie prentkaart is het, zoals het meer daar ligt met zijn beboste eilandjes en zijn grillige inhammen. Nevels onttrekken het verre uiteinde van het meer aan het zicht. Ook de drie vulkanen ontbreken op het appel.
Waar het ook maar enigszins mogelijk is, zijn akkertjes aangelegd
Een korte, maar steile afdaling brengt ons nog even tot op de oever. Een strook papyrusplanten vormt er een gedroomde stek voor vogels van uiteenlopend pluimage – een goudgele wever, een blauwe glansspreeuw.
Blauwe glansspreeuw |
|
Wever |
Niet alleen deze idyllische locatie laten we vandaag achter ons, ook onze tocht door Oeganda nadert zijn einde. Straks zullen we de grens naar Rwanda oversteken en ons op de flanken van diezelfde drie vulkanen nestelen, maar dan aan zuidkant.
Het is licht bewolkt, maar zonnig, als we even voor één langs de oostkant van het meer de rit naar het zuiden inzetten. Als een zalmkleurig lint kronkelt de aarden piste over de groene hellingen voor ons uit. Beneden koesteren de eilandjes zich in de zon. Waar het ook maar enigszins mogelijk is, zijn op de zuidelijke hellingen akkertjes aangelegd – zelfs als die meer dan 45° hellen.
Kisoro
Een half uurtje later droppen Richard en David ons in de gemoedelijke drukte van Kisoro. Een laatste kans om in Oeganda te shoppen, en dan gaat het definitief zuidoostwaarts.
Grenspost van Gamtano – Cyanika
Kwart na twee is het als een handvol vrachtwagens op een grote parking de grenspost van Gamtano – Cyanika aankondigen. Een primitieve bareel sluit de doorgang af. Inheemse voetgangers lijken zonder enige formaliteit de grens over te steken, doorgaans met een vracht op hun hoofd.
Aanschuiven in het politiekantoor is het eerste wat ons te doen staat. Zonder enige plichtpleging krijgen we er een onooglijk vignetje toegestopt, amper een postzegel groot. Niet verliezen, wordt ons op het hart gedrukt.
Apathisch bladert een norse politieman door onze reispassen. We kruisen de bareel en wanen ons in Rwanda, maar krijgen een Oegandese Departure Declaration Form onder de neus. Nog een half uurtje aan de balie aanschuiven en we beschikken over de nodige stempels. Iets meer dan een uur heeft het gevergd. Al die tijd zijn er amper drie voertuigen over de grens gepasseerd – waaronder onze twee jeeps.
Dat is buiten de waard gerekend, die vandaag Shandata Marechal heet
Goed en wel in Rwanda denken we onze reis te kunnen voortzetten. Maar dat is buiten de waard gerekend, die vandaag Shandata Marechal heet. Door de Rwanda Tourism Board is hij afgevaardigd om de toeristische troeven van zijn land uit de doeken te doen – om het even of we dat wel of niet willen aanhoren. Een opdracht die hij met enthousiasme zal uitvoeren. Gelaten gaan we er bij zitten. Al wat mooi is in Rwanda, passeert de revue. Dat ons programma reeds lang vastligt en dat we overmorgen reeds het land verlaten, deert hem niet. Ooit zullen we naar Rwanda weerkeren, toch?
Even na half vier kunnen onze jeeps hun weg voortzetten – aan de rechterkant van de weg ditmaal. Bijna waren we het vergeten, hier geldt dezelfde tijd als in België. Gauw zetten we onze horloges een uur achteruit.
Opvallend druk is het hier op straat, veel drukker dan in Oeganda. Te midden van de omringende giganten is Rwanda niet meer dan een dwergstaatje – zo groot als België ongeveer, maar dan zonder de provincie Luxemburg. Toch leven er in dat kleine landje 12,7 miljoen mensen. Dat zijn er 481 per vierkante kilometer – meer dan tweemaal zoveel als in Oeganda.
Links in de verte moeten zich de tweelingmeren van Burera en Luhando bevinden. In deze regio zal je vooral Hutu aantreffen, aldus Richard. Van oorsprong zijn het landbouwers. Vermoedelijk zijn ze als eersten naar Rwanda gemigreerd. Nog voor de Tutsi dus, een volk van veehoeders dat hier in de 11e eeuw arriveerde. Nog steeds vormen de Hutu de overgrote meerderheid, met 85 % van de bevolking. Ook president Habyarimana, zelf een Hutu, was uit deze streek afkomstig.
Toch waren het gaandeweg de aristocratische Tutsi die in Rwanda de lakens gingen uitdelen. Via een systeem van herendiensten wisten ze de Hutu aan zich te binden. Land of vee gebruiken, daar moest je tegenprestaties voor leveren. Arbeid bijvoorbeeld, of zelfs militaire dienst.
Even na drie duikt Musanze op. Een drukke, levendige stad is het. Een turbulente verkeersstroom kolkt gestaag door de straten. Fietsers met groene, genummerde C.V.M-hesjes slalommen behendig door het gewoel. Publiek transport is dat, als passagier neem je op de bagagedrager van de vélo-taxi plaats. Op de kruispunten zien gewapende soldaten lusteloos op de hectische bedoening toe.
Geld wisselen wil aanvankelijk niet zo goed lukken. Maar ook hier heeft Richard zijn contacten. Op de poort van een groezelig gebouwtje hangt een A4’tje met een gsm-nummer. Even bellen en hop, daar komt de eigenaar al opdagen. De poort gaat open, een kale ruimte zonder ramen, meubilair, wanddecoratie of verlichting komt tevoorschijn. De man koopt er onze euro’s aan 870 RWF het stuk.
Een poging voorgoed komaf te maken met de bijklank van een gruwelijk verleden
Musanze, daar hadden we voorheen nog nooit van gehoord. Toch moet het verre de grootste stad van de regio zijn. Allengs begint het ons te dagen – Musanze is het aloude Ruhengeri. In 2006 kreeg de stad haar nieuwe naam, in een poging voorgoed komaf te maken met de bijklank van een gruwelijk verleden – de doodseskaders in 1994, de moord op Dian Fossey in 1985.
Dat ondertussen de gebouwen van The Dian Fossey Gorilla Fund International aan het raam voorbijschuiven, is een ironisch toeval. Ooit uitgespuwd, is het levenswerk van de tegendraadse biologe tegenwoordig de belangrijkste, zo niet de enige aantrekkingspool van de bruisende stad.
Zowat in haar eentje heeft ze immers de berggorilla’s van het grensgebied tussen Rwanda, Oeganda en Congo gered. En wellicht ook die van Bwindi in Oeganda, maar dat wil Richard niet gezegd hebben.
Tot 1902 was het bestaan van berggorilla’s voor de westerse wetenschap niet eens bekend. In dat jaar stootte een Duitse ontdekkingsreiziger per toeval op twee berggorilla’s. Dat liep dodelijk af – voor de gorilla’s, uiteraard. Meteen was de toon voor de relatie tussen beide mensachtigen gezet.
Tot Dian Fossey op het toneel verscheen. In 1967 ging zij op de flanken van de Virungabergen aan de slag. Acht vulkanen rond het drielandenpunt zijn dat, waarvan er twee in Congo nog actief zijn. Ze stichtte er haar onderzoekscentrum Karisoke en toog meteen aan de slag met haar favoriete bezigheden – illegale stropers en houthakkers de stuipen op het lijf jagen en berggorilla’s observeren, bij voorkeur in de mist. Het leverde haar de bijnaam Nyiramachabelli op – de vrouw die alleen op de berg woont. Een nauwgezette telling in 1981 leerde haar dat er in de grensstreek nog amper 242 gorilla’s leefden.
Sedertdien is de bescherming van berggorilla’s er aanzienlijk op vooruitgegaan. In Rwanda althans, waar het Volcanoes National Park successen boekt, en in Oeganda, met het piepkleine Mgahinga Gorilla National Park.
Het reusachtige Virunga National Park in Congo daarentegen – zo groot als de Belgische provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Brabant samen – dat is een ander verhaal. Daar weet de Belgische prins Emmanuel de Merode van mee te spreken. In april 2014 overleefde hij als parkdirecteur ternauwernood een moordaanslag. De strijd met stropers, houthakkers, rebellen en zelfs met ontginners van steenkool en aardolie is daar nog lang niet gestreden. Toch ging het park in 2014 na meer dan dertig jaar opnieuw open.
Grijze kroonkraanvogel
Even na vier brengt een grindweg door het bos ons tot bij Mountain Gorilla View Lodge in Kinigi, 2 440 m hoog, op de uitlopers van de Virungabergen. Verspreid over een open grasveld in het bos staan er een dertigtal chalets. De open haard verbreidt een welgekomen warmte door de ruime ontvangsthal. Een halftamme grijze kroonkraagvogel scharrelt vrijmoedig over het terrein.
Jonge krijgers, geselecteerd om een brede opleiding te genieten – van poëzie tot speerwerpen
Net voor de avondschemering inzet, maken een dozijn traditionele dansers van het open grasveld hun podium. De uitbundige krijgsdans die ze brengen, de Dans der Helden, komt uit de traditie van de intore voort. Jonge krijgers waren dat, door de mwani, de koning, geselecteerd om een brede opleiding te genieten – van poëzie tot speerwerpen.
Een indrukwekkend hoofddeksel van lange sisalstrengen daalt over de schouders van de dansers neer als manen van een paard. Energiek zwiepen ze ermee in het rond. Achteraan zingen de vrouwen in koor, terwijl ze op de traditionele ingoma roffelen, een trommel overtrokken met een slagvel van koeienhuid. Maar het is het grijsblauwe silhouet van de imposante Sabyinyo op de achtergrond, dat het bruisende spektakel zijn magische toets geeft.
Dans der Helden met Sabyinyovulkaan als decor
Donderdag 21 juli | Volcanoes National Park
Nog steeds gaat de koperen schijf van de zon achter de wolken boven de Muhabura schuil als we om kwart voor zeven vol verwachting aan het hoofdkwartier van Volcanoes National Park arriveren. We zijn de allereersten. Gaandeweg loopt de parking vol met een dertigtal jeeps.
Weer valt ons een wervelend optreden te beurt, ditmaal van de Sacola Traditional Dancers. Geen indrukwekkende hoofddeksels ditmaal, wel tromgeroffel, zang en dans waar de bruisende energie en het tomeloos enthousiasme van afspatten.
Sacola Traditional Dancers
Maar op dit vroege uur slaat het spektakel niet echt aan. Jammer, want wat Sabyinyo Community Livelihoods Association voor de regio betekent, valt niet te onderschatten. Met projecten als One family, one cow en Partners, not poachers zetten ze sterk in op de economische ontwikkeling en op de delicate cohabitatie van mensen en wilde dieren. Via ecolodges en dansen zoals deze slagen ze er in dat te financieren.
Berggorilla’s leven hier tussen 2 400 m en 4 000 m, zo steekt onze begeleider Patience van wal. Het valt dus niet uit te sluiten dat we helemaal naar de top van de vulkaan zullen moeten klimmen om ze te ontmoeten, voegt hij er monkelend aan toe.
De gorillagroep die ons toegewezen is, heet Ntambara. Vechten betekent dat, naar verluidt weet de leidende zilverrug daar alles van. Spoorzoekers zijn al onderweg om hen te vinden. Als berggorilla’s zich verplaatsen, dan kan dat slechts twee redenen hebben, aldus Patience – voedsel zoeken of wijfjes verwerven.
Met de gorillapopulatie gaat het hier overigens uitstekend. Liefst veertien gorillababy’s kregen in 2014 een naam tijdens de jaarlijkse ceremoniële Kwita Izina. In 2015 waren er dat twintig, voor 2016 hebben ze er nu al drieëntwintig klaarstaan.
Het valt niet uit te sluiten dat we helemaal naar de top van de vulkaan zullen moeten klimmen, voegt hij er monkelend aan toe
Met een beetje ervaring kan je individuele gorilla’s aan hun neusafdruk herkennen. Die is immers even uniek als een menselijke vingerafdruk. Maar daar neemt men hier geen genoegen mee. Van de uitwerpselen of van het haar van de kleintjes worden monsters verzameld. DNA-analyse maakt het dan mogelijk om elk individu onomstotelijk te identificeren. Dubbele tellingen zijn dus uitgesloten.
Anderhalve tot twee kilo en een half, zoveel wegen gorillababy’s bij hun geboorte. Tot hun derde levensjaar hangen ze volledig van hun moeder af. Voedsel zoeken en een nest maken is voor juvenielen van drie tot zes al geen kunst meer. Van zes tot acht noemt Patience hen niet-geslachtsrijpe adolescenten. Van acht tot twaalf jaar zijn het zwartruggen – de mannetjes althans – en vanaf twaalf jaar zilverruggen. Kanjers van 200 kg kunnen dat zijn, ze worden 35 tot 40 jaar oud. Om dat zware lijf te onderhouden neemt een zilverrug dagelijks al gauw 80 kg voedsel en 17 liter water tot zich.
Vanaf hun achtste zijn wijfjes vruchtbaar, in de loop van hun leven zullen ze vier tot zes jongen werpen. Hoogst uitzonderlijk baren ze een tweeling, maar meestal redt dan slechts één van beide het.
Een groep wijfjes en jongen rond zich verzamelen, daar komt het voor elke zilverrug op aan. Zo is de leider van de Sabyinyogroep momenteel 45 jaar. De opvolging zit er dus aan te komen. Voorlopig krijgt dat zijn beloop zonder schermutselingen. Een tweede zilverrug lijkt een soort opleiding door te maken en klaar te staan om hem op te volgen.
Frequenter is het scenario waarbij zwartruggen wijfjes proberen mee te lokken om zelf een groep te stichten. Of waarbij zwartruggen er op uit trekken om wijfjes uit andere groepen te veroveren. Wijfjes laten zich graag charmeren door sterke belagers – het kan hun nageslacht maar ten goede komen.
Genoeg gepraat, even na acht trekken we er met de jeeps op uit en hobbelen over de keien naar Bisate, 2 610 m hoog op de flanken van de Visoke. In de wijde omgeving zijn mannen en vrouwen op de velden reeds met hun machetes aan de slag.
Richard dropt ons op de parking van Kwamukecuru. Oude vrouw betekent dat, want hier was het dat Dian Fossey eertijds haar jeep parkeerde als ze weer eens voor lange tijd de bergen in trok. Onze dragers staan er ons op te wachten.
Even na negen zetten we er de beuk in. Recht omhoog leidt het pad, tussen de akkers door, in de richting van de vulkaan. Iets verderop vervoegen nog eens vier parkwachters ons. Ze zijn gewapend, balorige buffels denken dus best twee keer na vooraleer ons aan te vallen.
Van deze vruchtbare vulkanische grond wordt geen halve vierkante meter onbenut gelaten. De akkertjes reiken tot pal aan de bosrand. De overgang van bewerkte aarde naar nationaal park is flinterdun.
Dat is altijd zo geweest. Meer nog, voor Dian Fossey hier in 1967 arriveerde, was het gemeengoed om in het nationaal park te jagen, te stropen, hout te hakken, honing te verzamelen en zelfs akkertjes aan te leggen. Gorilla’s die het ongeluk hadden in de weg te lopen, werden koudweg afgemaakt. Natuurbehoud, daar was niet de minste belangstelling voor, ook niet bij de overheid, aldus Patience.
Gorilla’s die het ongeluk hadden in de weg te lopen, werden koudweg afgemaakt
Maar Dian Fossey was er de vrouw niet naar om met zich te laten sollen. Ze stelde anti-stroopteams samen die systematisch het park afspeurden, alle vallen vernietigden en het materiaal in beslag namen. Een verbeten strijd was het, die ze uiteindelijk met de dood zou bekopen. Op 27 december 1985 werd ze levenloos in Karisoke aangetroffen, het gezicht ingeslagen met een machete.
Natuurbehoud werkt enkel, aldus Patience, als ook de lokale bevolking erbij betrokken is. Het laatste bekende geval van stroperij dateert ondertussen al van 2002. De gorilla en zijn habitat beschermen, daar ziet men nu het nut van in, mede door de toestroom van toeristen. Ook het systeem van dragers draagt daartoe bij, zoals we dat ook al in Bwindi hebben kunnen vaststellen.
Tegenwoordig is het park door een stenen muurtje omgeven – niet om de mensen buiten te houden, maar om de buffels binnen te houden, weg van de akkers. Dat heeft heel wat voeten in de aarde gehad, van 2002 tot 2009 is men ermee aan de slag geweest.
De akkertjes reiken tot pal aan de bosrand. De overgang van bewerkte aarde naar nationaal park is flinterdun
Maar ook de buffels lieten niet met zich sollen. Met vereende krachten maakten ze naar believen bressen in het muurtje. Daarom heeft men aan de binnenzijde nog een gracht moeten aanleggen.
Van op het muurtje geeft Patience zijn laatste instructies. Twaalf gorillagroepen zijn er in dit park. Elke groep mag dagelijks gedurende één uur door maximaal acht toeristen bezocht worden. Meer contact zou stress of onrust kunnen veroorzaken. Bovendien houden ze twee back-upgroepen achter de hand, mochten sommige groepen te ver weg zwerven.
Steeds horen we een afstand van vijf tot zeven meter van de gorilla’s te handhaven. Een gorilla in de ogen kijken mag, maar blijven staren is ongepast, want dat kan agressief overkomen. Niezen mag ook, maar dan in een richting weg van de gorilla’s. Eten of drinken mag dan weer niet.
Wie ziek is, mag niet mee – al lijkt elke vorm van controle daarop onbestaande. Wie zijn gevoeg wil doen, hoort een gat in de grond te maken en dit achteraf dicht te gooien, om geen ziektes te verspreiden.
Gaat een mannetje op zijn borst roffelen, dan geeft hij daarmee te kennen dat hij klaar is voor het gevecht – blijken van onderdanigheid zijn dan aangewezen. Maar het kan ook gewoon een vorm van intimideren of van imponeren zijn.
|
Brandnetels mijden we in principe, aldus Patience – het omgekeerde zou ons pas echt verontrusten
Nog een laatste waarschuwing geldt voor de brandnetels. Tropische exemplaren zijn dat, twee tot drie meter hoog, met joekels van bladeren. In principe mijden we die, aldus Patience – het omgekeerde zou ons pas echt verontrusten. Maar gorilla’s lusten die grote bladeren nu eenmaal en zitten er weleens middenin.
Of de spoorzoekers die brandnetels dan niet even met hun machetes kunnen omhakken, willen we weten. Foute vraag, natuurlijk. Het voedsel van de gorilla’s vernietigen? In geen geval, klinkt het streng.
|
Het blijft ons meezitten met het weer – de zon straalt aan een licht bewolkte hemel. Even voor half tien trekken we verder, het bos in. Een vrij comfortabel pad leidt tegen de helling omhoog. Tussen natte struiken tegen de helling omhoog ploeteren, zoals in Bwindi, daar is hier geen sprake van. Met de vingers in de neus lopen we achter Patience aan – bij wijze van spreken.
|
Amper vijftig minuten zijn we onderweg, of het bericht loopt binnen dat de spoorzoekers de Ntambaragroep gelokaliseerd hebben – minder dan een half uur hier vandaan. Laconiek wijst Patience enkele lobelia’s aan, een kruidachtige plant die soelaas biedt als je door brandnetels gestoken bent.
Volcanoes National Park
Kosoboom (hagenia abyssinica)
Hoog boven onze hoofden, tegen de flank van de vulkaan, rijzen enkele exemplaren op van de fameuze hagenia abyssinica of kosoboom. Doorgaans hebben ze reusachtige worteluitstulpsels, helemaal met korstmossen bedekt – het lijken wel gestoffeerde fauteuils, schrijft Dian Fossey. Gorilla’s nestelen zich dan ook graag op zo’n kussen van mos om er rustig te foerageren – niet van de lange bladeren of de lilakleurige bloementrossen van de boom zelf, maar wel van de vele epifyten, in het bijzonder de varens.
En ja hoor, we moeten dwars door een brandnetelveld
Nog eens twintig minuten later bereiken we de plek waar we – afgezien van onze fototoestellen – alle bagage moeten achterlaten. Ongeveer 2 900 m boven de zeespiegel zitten we. En ja hoor, we moeten dwars door een brandnetelveld om de gorilla’s te bereiken. Patience trekt over zijn kledij een dikke broek en een dikke jas aan en waadt kordaat door het brandnetelveld.
Nu wij nog. De handschoenen en de drie laagjes kleding komen goed van pas – niet tegen de nattigheid, maar tegen de netels. De iets te dunne broek, dat is jammer genoeg een ander verhaal.
Urahirwa en Ntaribi |
|
Urahirwa |
Vrij spoedig heeft Patience twee jonge gorilla’s in het vizier, het wijfje Urahirwa en het mannetje Ntaribi. Enkel hoofd en schouders steken boven de brandnetels uit. We wroeten ons dichterbij, maar veel haalt dat niet uit. Ze zitten ruggelings naar ons toe, meer dan twee harige zwarte vlekken tussen de brandnetels kunnen we niet onderscheiden.
Twibuke
Patience loodst ons verder door de brandnetels. Iets verderop houdt Twibuke zich op, de negentienjarige leider van de groep. Dat weet hij van de spoorzoekers. Onder een struik zit de zilverrug zich inderdaad aan blaadjes te goed te doen. Zijn machtige kop komt scherp in beeld, maar meer is er ook van hem niet te zien.
Twibuke
Onze nabijheid deert hem geenszins. Tot hij er genoeg van krijgt. Op handen en voeten verdwijnt hij tussen de struiken en geeft ons met zijn prachtige zilvergrijze rug het nakijken.
Plots komt een wijfje uit de struiken tevoorschijn. Ze knabbelt wat aan brandnetels en verdwijnt in dezelfde richting als Twibuke. Ook Urahirwa en Ntaribi duiken van achter onze rug op. Doodgemoedereerd lopen ze rakelings voor ons door – de minimale afstand van 5 tot 7 m hoeven ze kennelijk niet te respecteren. Speels maar behoorlijk fors haalt Twibuke uit naar de benen van één van de parkwachters.
|
Speels maar behoorlijk fors haalt Twibuke uit naar de parkwachter
Dan zet Twibuke zich weer in beweging. Dwars door onze groep loopt hij de struiken in – we lijken wel lucht voor hem. Patience weet wat gedaan. Met een kringbeweging voert hij ons rond de struiken. Daar, op een kleine, open plek zit de zilverrug rustig te peuzelen. Maar hij is op zijn privacy gesteld en verdwijnt meteen tussen het groene gebladerte.
Twibuke
Lang blijft de open plek echter niet leeg. Inkumbuta daagt op, één van de zwartruggen. Prompt verschijnt ook Kwiyongera op het toneel.
Inkumbuta en Kwiyongera
En dat gebeurt niet onopgemerkt – rechtstaand roffelt hij op zijn borst. Met mij sol je beter niet, is de niet mis te verstane boodschap. Dat deze zwartrug ooit de leiding van de groep zal overnemen, valt volgens Patience niet uit te sluiten.
Kwiyongera laat niet met zich sollen
Inkumbuta onderwerpt zich aan Kwiyongera
Inkumbuta neemt alleszins het zekere voor het onzekere en gaat meteen in een onderdanige houding liggen, plat op de rug, de vier poten in de lucht. Even later zijn beide zwartruggen speels met elkaar aan het dollen. In het harige zwarte kluwen zie je nauwelijks welke poot aan welk dier toebehoort.
Dan krijgt de nukkige Kwiyongera het weer op z’n heupen
Dan krijgt de nukkige Kwiyongera het weer op z’n heupen. Stampend rent hij in het rond, dof klinkt de aarde onder zijn voeten. Patience krijgt een stevige tik tegen zijn dikke broek. Ons negeert hij volkomen.
Pais en vree tussen Inkumbuta en Kwiyongera
Beduusd zit Inkumbuta op die heisa toe te kijken. Tot Kwiyongera tot rust komt en weer met hem aan het dollen gaat.
Wijfje nadert nieuwsgierig...
...en wacht de gang van zaken af
Daar zijn ze nog steeds druk mee bezig, wanneer beneden op het pad een wijfje aarzelend tevoorschijn komt. Ze vertrouwt het zaakje niet. Minstens vijf minuten blijft ze daar zitten, op een veilige afstand, vooraleer haar nieuwsgierigheid het pleit wint en ze de zwartruggen vervoegt.
Rust in de groep?
De open plek lijkt wel het decor van een straattoneeltje, waar de acteurs één na één hun opwachting maken.
Kwiyongera blijft zich gedragen als een buitenbeentje
Enkele minuten later verschijnt een tweede wijfje van achter een boom, op de voet gevolgd door een derde wijfje met de piepkleine Ingamiya. Drie wijfjes zijn er nu – Tegereta, Nahimama en Urahirwa. En daar komt zowaar ook Ntaribi aanzetten, hij kon natuurlijk niet achterblijven. Met z’n zevenen zitten ze wat te stoeien.
Weer krijgt de grillige Kwiyongera een opstoot van adrenaline
Weer krijgt de grillige Kwiyongera een opstoot van adrenaline. Driftig rent hij in het rond, geregeld met zijn voeten op de grond stampend of met zijn vuisten op zijn borst roffelend. Een loodzware tak sleurt hij mee alsof het een tandenstoker is. Het lijkt wel alsof hij hier de baas is.
Die perceptie is er teveel aan voor Twibuke. Met veel gedruis komt de zilverrug uit de struiken tevoorschijn om orde op zaken te stellen. Hij is hier de baas, en niemand anders.
Die perceptie is er teveel aan voor Twibuke
Twibuke stelt orde op zaken
IJlings schikt iedereen zich in een onderdanige rol. Gedwee wijden ze zich in volle ernst aan het ultieme ritueel van rust en verzoening – elkaar vlooien. Tevreden ligt Twibuke naast zijn gezinnetje, languit op de buik. Acht van de twaalf groepsleden zijn aanwezig – alleen Umuganda, Urugwiro, Tuyizere en Kanama zijn niet van de partij.
Twibuke met een deel van zijn groep
En Kwiyongera? Die is er nog niet helemaal mee in het reine. Halsstarrig hangt hij het buitenbeentje uit en verwijlt nog wat op het pad. Gelukkig maar, want eigenlijk is ons observatie-uurtje al verstreken. Patience zou ons naar beneden moeten dirigeren, maar Kwiyongera verspert ons de doorgang. Heirkracht dus, kostbare extra minuten vallen ons zomaar in de schoot. Uiteindelijk vervoegt ook Kwiyongera het huiselijk tafereeltje en kunnen we de terugweg inzetten. Iets verderop lunchen we.
Kostbare extra minuten vallen ons zomaar in de schoot
Om kwart na een bereiken we de parking van Kwamukecuru, waar Richard ons opwacht. Hij voert ons naar de shops van Bisate Market, waar onze certificaten op ons wachten. Hobbelend over de keien keren we tevreden terug naar Mountain Gorilla View Lodge.
Twaalf berggorilla’s hebben we tijdens onze trekkings in Bwindi en het Vulkanenpark kunnen observeren. Bijna 1,5 % van de totale wereldpopulatie is dat – een onthutsende vaststelling.
Het blijft een open vraag hoe Dian Fossey over onze strapatsen zou denken. Van toeristen had ze immers geen hoge pet op. Met hun gretigheid om foto’s te maken, schreef ze in 1983, werden de toeristen […] een bijna even grote bedreiging voor de gorilla’s als de stropers. In de eerste plaats omdat gorilla’s zeer gevoelig zijn voor ziektes zoals griep, waarvoor ze niet immuun zijn. Zelf zag Dian Fossey gorilla’s sterven als gevolg van ziektes die door toeristen overgedragen waren. Daarnaast interfereerden toeristen met het natuurlijke gedrag van gorilla’s in het wild, en dus met haar onderzoek – gorilla’s gingen hun gedrag zelfs aanpassen.
Tegenwoordig denkt de Dian Fossey Gorilla Fund International daar enigszins anders over. Toerisme promoten ze, omdat het de plaatselijke gemeenschappen geen windeieren gelegd heeft. Die hebben er nu alle belang bij de gorilla’s en hun habitat te beschermen. Sedert 1981 is de gorillapopulatie meer dan verdubbeld.
Maar het blijft een delicaat evenwicht.
Vrijdag 22 juli | Kinigi – Kigali
Burgeroorlogen. Kindsoldaten. Honderdduizenden doden. Onnoemelijke wreedheden. Nog steeds is dat het imago waarmee Oeganda en Rwanda in het westen te boek staan. Maar ondertussen liggen die gebeurtenissen al meer dan twintig jaar achter ons. Niet één keer zijn we de afgelopen weken met een verwijzing naar dat afschuwelijk verleden geconfronteerd. Daar zal vandaag op dramatische wijze verandering in komen. Eén van de belangrijkste gedenkplaatsen van de Rwandese genocide staat straks op het programma. Het is dan ook met gemengde gevoelens dat we even voor zeven onze laatste rit inzetten.
Daar zal vandaag op dramatische wijze verandering in komen
De duizend meter lager gelegen Rwandese hoofdstad Kigali is onze bestemming, zo’n 120 km hier vandaan. Het getande silhouet van de Sabyinyo zit achter de grijze wolken verscholen, alsof de vulkaan zich schaamt voor wat komen gaat.
Via de RN4 gaat het zuidoostwaarts. Voetgangers en fietsers, het wemelt er van langs de weg, maar gemotoriseerd verkeer valt er amper te bespeuren. Langzaam haasten kinderen in schooluniform zich naar hun school. Met sierlijke elegantie torsen vrouwen in kleurrijke kleding de meest uiteenlopende vrachten op hun hoofd – manden boordevol tomaten, bundels sprokkelhout, lange stokken suikerriet, bladeren van aardappelplanten. Die bladeren vormen in feite het plantgoed, legt Richard uit. Bij zoete aardappelen plant je immers de bladeren, pootaardappelen heb je niet nodig.
Moeiteloos manoeuvreert een fietser met twee kanjers van houten zitbanken op het bagagerekje door het drukke verkeer. Op een vélo-taxi heeft een vrouw in amazonezit plaatsgenomen – haar bagage op de schoot, haar kind op de rug. Sommige fietsen lijken het bijna te begeven onder de groene matoke – vaak drie tot vier trossen in één keer.
Half acht is het als de uitstekende geasfalteerde weg ons door Rusenge voert. Stroomopwaarts gaat het nu, door een vruchtbare vallei, met akkertjes en terrasjes die zich moeiteloos aan de steilste hellingen hechten. Steeds hoger klimmen we uit de vallei weg, hoger nog dan alle nevelige heuvels in de verre omgeving. Helemaal boven op de pas is Gakenke Genocide Memorial opgericht. Eén van de honderden, zo niet duizenden grote en kleine gedenkplaatsen is dat, verspreid over het ganse land, waar de gedachtenis aan die honderd infame dagen in de lente van 1994 levendig gehouden wordt.
Nyabarongovallei
Weer neemt de drukte op de weg hand over hand toe. In Gakenke is er immers een markt. Van heinde en verre komen ze er aan, marktgangers beladen met alle denkbare vrachten. Kilometers ver reikt de gestage mensenstroom, drentelend langs de boorden van de weg.
Maar dat raakt de koude kleren van de chauffeurs van Kigali Coach niet. Als gekken racen ze naar beneden, hun busjes afgeladen vol met schoolkinderen, voortdurend auto’s inhalend, zelfs in de scherpste, meest onoverzichtelijke bochten.
Nyabarongovallei
Heuvel op, heuvel af bollen we door dit land der duizend heuvels. Een beetje trager dan voorheen weliswaar, want sneller dan 50 kilometer per uur gaat het niet meer met Davids jeep – een defect onderdeel, zo luidt het.
Beneden meandert de chocomelkbruine Nyabarongo traag door de brede vallei. Een idyllisch tafereel, ware het niet dat de naam van de rivier onlosmakelijk verbonden is met de vele lijken die er tijdens de genocide in dreven. Van die slachtoffers konden er 755 geïdentificeerd worden. Hun namen prijken op het gedenkteken dat enkele maanden geleden in Kigali ingehuldigd werd, op de oever van de Nyabarongo.
Nyabarongo
Even voor half tien rijden we het hectische Kigali binnen. De zon heeft er vrij spel, enkele hoge cirruswolkjes vormen geen belemmering voor haar gulle stralen. Als een lappendeken van rode daken en bleke muren dijen de wijken van de hoofdstad in alle richtingen over de heuvels uit.
Van voetgangers is er amper nog sprake. Druk gemotoriseerd verkeer heeft de straten volledig in zijn greep – auto’s, jeeps, taxi’s, vrachtwagentjes. En motorfietsen, heel veel driftig manoeuvrerende motorfietsen. Vanop de straathoeken kijken twee tot drie gewapende militairen op al die drukte toe.
Maar Kigali is nu even onze bestemming niet. Richard zoekt meteen de RN15 op, die ons verder zuidwaarts voert. We klimmen uit de stad weg en passeren de site van het Memorial Genocide Nyanza. Ongeveer vijfduizend vermoorde Tutsi liggen daar, ondergebracht in vier massagraven. In de technische school van Don Bosco hadden ze hun toevlucht gezocht, maar de Belgische soldaten die hen zouden beschermen, werden teruggetrokken na de brutale moord op tien Belgische para’s.
Vooral Tutsi leven hier, legt Richard uit, terwijl we de gruwelijk vredige Nyabarongo kruisen. We naderen Nyamata, een druk, levendig stadje. Richard slaat rechts een aarden weg in. Kwart na twaalf is het als we halt houden voor de kerk van Nyamata – tegenwoordig de Nyamata Genocide Memorial Site.
Nyamata Genocide Memorial Site (voormalige kerk van Nyamata)
Rachel zal ons rondleiden. Van welk land we zijn, wil ze eerst weten. België dus. Schijnbaar onbewogen incasseert ze dat antwoord. Maar haar lichaamstaal kan het niet verhullen – België heeft hier nog veel goed te maken.
Schijnbaar onbewogen incasseert ze dat antwoord
Een genocide als die van 1994 komt niet uit de lucht vallen. Rachel begint haar verhaal dus in 1885, op de Conferentie van Berlijn, waar Westerse mogendheden naar eigen goeddunken Centraal-Afrika opdeelden. Met de volkeren die er woonden, werd geen rekening gehouden – die zouden achteraf wel vernemen wiens kolonie ze voortaan waren. Duitsland kreeg onder meer Rwanda in de schoot geworpen, maar moest dit na de eerste wereldoorlog aan België afstaan.
Duitsland had het gebied als een protectoraat bestuurd. België maakte er meteen een kolonie van en paste de politiek van verdeel-en-heers toe. De Tutsi-minderheid werd gefavoriseerd, de Hutu-meerderheid werd onderdrukt.
In 1936 voerden de Belgen de Rwandese identiteitskaart in. Als allereerste item stond daar je etnische herkomst op vermeld – Hutu, Tutsi, Twa. Een eenvoudige administratieve maatregel, waarvan de verschrikkelijke gevolgen pas dertig jaar later tot uiting zouden komen.
Vanaf de jaren vijftig kreeg het onafhankelijkheidsstreven wind in de zeilen, zoals elders in Afrika. In Rwanda leidde dat in 1962 tot de onafhankelijkheid. De Hutu kwamen aan de macht, het koningschap werd opgedoekt, de Tutsi-elite maakte zich pijlsnel uit de voeten.
Een anti-Tutsi-sfeer daalde over het land neer. Tutsi werden systematisch gediscrimineerd. Jobs bij het leger of bij de overheidsadministratie werden hun onthouden. Voor het hoger onderwijs werd een verdeelsleutel van 95/5 in het voordeel van de Hutu gehanteerd.
Vanuit het buitenland bleven Tutsi-guerrillagroepen ondertussen het land bestoken. Represailles op Tutsi in het binnenland waren het voorspelbare gevolg. Tien‑ tot vijftienduizend Tutsi lieten het leven. Een meerderheid van de Tutsi die wisten te ontkomen, vluchtte naar het buitenland.
De plaatselijke volkeren zouden achteraf wel vernemen wiens kolonie ze voortaan waren
Toen Tutsi in het begin van de jaren negentig uit Oeganda naar hun land begonnen terug te keren, zagen de Hutu dat niet zitten. Ze wierpen wegversperringen op en controleerden de identiteitskaarten. Hutu lieten ze ongemoeid, Tutsi werden omgebracht, aldus Rachel. Waarmee ze een beetje voorbijgaat aan het feit dat ondertussen ook het RPF van Paul Kagame, Tutsi en huidig president van Rwanda, gewapenderhand de grens overgestoken was.
Beetje bij beetje werd de genocide door de Hutu voorbereid. Milities zoals de Interahamwe werden door de overheid getraind en bewapend. Vrije radio’s zoals RTLM gingen een sinistere rol spelen en tot haat en geweld oproepen.
Toen op 6 april 1994 het vliegtuig van Hutu-president Habyarimana neergeschoten werd, was het hek dan ook van de dam. Een genadeloze volkerenmoord barste los, binnen honderd dagen zouden naar schatting 800 000 Tutsi en gematigde Hutu gedood worden.
Amper één dag later reeds hadden tienduizend Tutsi hier in Nyamata hun toevlucht gezocht. Aanvankelijk in het kerkgebouw, waarvan ze dachten dat het onschendbaar was. Later ook op het terrein rondom, toen de kerk vol zat.
Op 13 april verschenen militairen op het toneel. Eerst gingen ze met hun machetes de vluchtelingen op het terrein buiten de kerk te lijf. Dan wendden ze zich tot de kerk zelf. De toegang was met het stevige, zwartmetalen hek afgesloten waar we nu voor staan. De aanvallers wierpen granaten naar binnen, forceerden het hek en doodden iedereen die nog leefde met hun machetes. Als bij wonder zouden acht personen de slachting overleven.
Drie maanden lang zouden de stoffelijke resten daar blijven liggen. Vandaag staat de kerk nog steeds overeind, maar zijn de lichamen in een massagraf achter de kerk geborgen. Binnen zowel als buiten zijn op de muren nog steeds honderden kogelgaten zichtbaar. Op het plafond zijn de sporen van granaatscherven bewaard gebleven.
Bedeesd schuifelen we de kerk binnen. Altaar, tabernakel en doopvont zijn zwaar beschadigd. Het altaarkleed vertoont nog de sporen van bloed. Vale kleren van slachtoffers liggen in trieste hoopjes op de houten zitbanken gestapeld. Onwillekeurig komen ons gelijkaardige beelden uit Auschwitz voor ogen.
Na de genocide is aan de kerk een crypte toegevoegd. Een honderdtal schedels liggen er onder een glazen schrijn opgebaard, de sporen van machetes prominent aanwezig. Onwillekeurig komen ons gelijkaardige beelden uit het Cambodjaanse Tuol Sleng voor ogen.
Die waren speciaal voor deze klus uit Kigali naar hier afgezakt
Een eenvoudige doodskist staat er ook, afgedekt met een wit laken en een sober houten kruis. Daar rusten de stoffelijke resten van één van de vrouwen die slachtoffer waren van die andere oorlogsmisdaad – veelvuldige verkrachting door de soldaten. Alsof dat niet volstond, werd ze gespietst. Via haar vagina werd een houten stok tot aan haar schouders haar lichaam in gedreven. Hier vertegenwoordigt ze de vele, vele vrouwen die slachtoffer werden van gelijkaardige wreedheden.
Graf van zuster Tonia Locatelli
Daarmee is ons gruwelparcours niet ten einde. Rachel troont ons mee naar de achterkant van de kerk. We passeren het graf van zuster Tonia Locatelli. Twee jaar voordien reeds had zij de tragedie zien aankomen. Het was haar immers niet ontgaan dat in de omgeving van Nyamata steeds meer Tutsi vermoord werden. Dat ze daar de internationale pers over informeerde, werd niet door iedereen geapprecieerd. Op 9 maart 1992 werd ze door leden van de Interahamwe vermoord. Die waren speciaal voor deze klus uit Kigali afgezakt.
Crypte met massagraf voor bijna 50 000 slachtoffers van de genocide
Rachel opent één van de luiken van een ondergrondse kelderruimte. Een trap leidt naar een schaars verluchte en verlichte ruimte. Niet iedereen heeft de moed nog om er in af te dalen. Langs de smalle gang staan kisten hoog opgestapeld, sommige schedels en botten liggen er open en bloot. Elke kist bevat de stoffelijke resten van een twintigtal slachtoffers. In totaal zijn in deze massagraven 45 308 slachtoffers geborgen – in Nyamata of elders in de wijde omgeving brutaal afgemaakt.
Nog steeds leven in dit land moordenaars en familieleden van hun slachtoffers naast elkaar
Nog steeds leven in dit land de moordenaars en de familieleden van hun slachtoffers samen in dezelfde dorpen, in dezelfde wijken, in dezelfde straten, bevestigt Rachel.
Terug in de kerk dringt ze er op aan in het gedenkboek een notitie achter te laten. Een verzoek waar we onmogelijk aan kunnen voorbijgaan. We are deeply impressed by this site. We sincerely hope the remembrance of these events and the conservation of this site will contribute to a world where this won’t happen again. Uiterst naïef, uiteraard. Maar toch.
Twaalf uur is het als we Hôtel des Mille Collines in Kigali bereiken – het hotel van de film, het hotel waar indertijd 1 268 begoede Tutsi een veilig onderkomen vonden. Het oude, iconische hotel is er niet meer. De plek is gerenoveerd, en kennelijk een super-de-luxe pleisterplek geworden voor expats.
Veiligheid wordt hier bloedernstig genomen. Een spiegel wordt onder de jeeps gerold om het chassis grondig te inspecteren. Zowel de bezoekers als hun bagage moeten de röntgencontrole ondergaan vooraleer het hotel te betreden.
Het ogenblik van afscheid zit er aan te komen. Dat Oeganda en Rwanda fantastische bestemmingen zijn, dat het veilige landen zijn, dat toeristen er meer dan welkom zijn en dat we straks in België deze boodschap luid moeten verkondigen aan al wie het horen wil – Richard en David kunnen het niet krachtig genoeg bepleiten. Hun bewogen oproep klinkt als een verre echo van Stephens pleidooi in Bwindi. Bij wijze van souvenir hebben ze voor elk van ons een gorillaatje mee.
Hôtel des Mille Collines kijkt uit over Kigali
Even voor twee zetten we onze laatste rit in, naar de luchthaven ditmaal. Twee van de drie toegangswegen zijn er afgesloten, kennelijk om veiligheidsredenen. Alle voertuigen worden naar één toegangsweg verwezen, waar een grondige controle plaatsvindt. Een hond snuffelt rond de jeep, militairen in kogelvrije vesten controleren de documenten, gluren langs de ramen binnen, openen de koffers van de auto’s.
Half drie is het als we voor het luchthavengebouw definitief afscheid nemen van Richard en David, professionals in woord en daad. Morgen zullen ze naar Kampala terugkeren, een rit van 600 km over een comfortabele asfaltweg.
Reispassen en vluchtdocumenten worden tot tweemaal toe gecontroleerd, vooraleer we zelfs maar het luchthavengebouw kunnen betreden. En dan loopt het mis. Bij de incheckbalie blijken onze namen niet eens op de passagierslijst voor te komen. Flink wat palaver vergt het – en lichte druk naar verluidt – maar anderhalf uur later zitten we goed en wel in de inscheepzone en even na vijf stijgen we op.
Jaak Palmans
© 2016, 2017 | Versie 2022-02-25 12:52