Met dank aan de tseetseevlieg
Oeganda | Anno 2016
Dinsdag 12 juli | Entebbe – Masindi
Woensdag 13 juli | Masindi – Murchison Falls National Park
Donderdag 14 juli | Murchison Falls National Park
Dinsdag 12 juli | Entebbe – Masindi
De grillige kust van het reusachtige Victoriameer kondigt onze eindbestemming aan. Even na twaalf krijgen we op Entebbe International Airport Oegandese grond onder de wielen. Een beetje bewolkt, maar zonnig en warm.
Grensformaliteiten, daar nemen ze hier geen loopje mee. Nauwgezet inspecteert een beambte van Health Port de stempels in onze gele boekjes. Zonder bewijs van vaccinatie tegen gele koorts kom je dit land niet binnen. Immigratie buigt zich over onze Arrival Declaration Form en ons visum. Vier opeenvolgende lege blaadjes in onze reispas hadden ze daarvoor nodig. Een digitale foto en dito vingerafdrukken, daar ontsnappen we evenmin aan. Zelfs de etiketten van onze koffers worden zorgvuldig gecontroleerd.
Klokslag één uur is het, als we op de stoep voor het luchthavengebouw bij een fris windje kennis maken met Richard en David. Bijna twee weken lang zullen ze onze chauffeurs en onze natuurgidsen zijn. En onze toeverlaat in grote en kleine problemen.
Kennelijk heeft Richard de leiding. Tweeënveertig is hij, ongehuwd, een beetje terughoudend. Gaandeweg zullen we hem leren kennen als een onovertroffen natuurkenner, een levende encyclopedie achter het stuur. Datzelfde geldt voor de goedlachse, praatgrage David, gehuwd, drie kinderen.
Handige plannetjes in mapjes van handgeschept papier hebben ze mee. Maar ook twee comfortabele safarijeeps, lichtbruine Toyota Landcruisers met zeven-plus-één zitplaatsen en een dak dat open kan. Ziet er alvast veelbelovend uit.
Een rit van ruim 250 km zal ons vandaag naar Masindi brengen, in de buurt van Murchison Falls, in de noordwesthoek van Oeganda. Een lange dagrit wordt dat, met onderweg weinig of niets te beleven. Veel tijd dus om informatie te sprokkelen over Oeganda.
Vrij spoedig passeren we het presidentieel paleis, op niet meer dan een boogscheut van de luchthaven. Erg handig is dat, als je je als president uit de voeten moet maken bij weer eens een staatsgreep. Al dient dat probleem zich voor president Yoweri Museveni niet meteen aan. Al dertig jaar zit hij stevig in het zadel.
Oegandese vlaggen wapperen er geestdriftig aan de stok – tweemaal drie horizontale banden van zwart, geel en rood, met centraal een afbeelding van de grijze kroonkraan. Zwart staat voor de bevolking van het land, geel voor Afrika’s zonneschijn en rood voor het bloed dat alle Afrikanen met elkaar verbindt.
Ontdekkingsreizigers hadden er een voltijdse kluif aan, de kranten stonden er vol van
Langs een uitloper van het Victoriameer rijden we noordwaarts. In de jaren vijftig hebben ze in dat meer nijlbaarzen uitgezet, in een ondoordachte poging de commerciële visserij wat op te krikken. Een regelrechte catastrofe, want de nieuwkomer roeide meedogenloos honderden plaatselijke vissoorten uit tot hij alleenheerser was in het water. Tegenwoordig is deze victoriabaars zelf het slachtoffer van overbevissing.
Dat de Blauwe Nijl uit het Ethiopische Tanameer ontspringt, was in de oudheid reeds geweten. In Khartoem stroomt ze de Witte Nijl in. Maar waar de Witte Nijl precies vandaan komt, bleef lange tijd een mysterie. In de loop van de 19e eeuw groeide die vraag tot een ware publieksobsessie uit. Ontdekkingsreizigers hadden er een voltijdse kluif aan, de kranten stonden er vol van.
Het was Speke die in 1858 het Victoriameer als vermoedelijke bron van de Witte Nijl aanwees. Maar bewijzen kon hij dat niet. Daarvoor was het wachten op Stanley, die in 1875 in Rippon Falls nabij Jinja de Witte Nijl uit het Victoriameer zag stromen.
Maar daarmee was de kous niet af. Want op zijn beurt wordt het Victoriameer door een rist rivieren gevoed. Het kwam er dus op aan uit te vissen welke de langste is. Die klus wist ene Waldecker in de jaren dertig te klaren – het was de Kagera. Om eens en voor altijd van discussies verlost te zijn, liet Waldecker zowaar een stenen piramide oprichten om de bron van de Witte Nijl nabij Rutovu in Burundi te markeren.
Voortaan kon iedereen op beide oren slapen. Ware het niet dat in 2006 een nog langere vertakking van de Kagera gevonden werd – zij ontspringt in het Nyungwe-woud in Rwanda. Toch jammer van die piramide.
Niet meer dan een historisch akkefietje, zou je zeggen. Maar de speurtocht naar de bronnen van de Nijl was veel meer dan dat. Want met de ontdekkingsreizigers deden ook de koloniale mogendheden hun intrede. En dat zouden ze in het vruchtbare Oeganda geweten hebben. Want in Europa waren ze erg belust op de groene parel van Afrika.
Ondertussen heeft Richard Kampala rechts laten liggen en zetten we koers naar het noordwesten. Drie tot vier miljoen inwoners telt dit hoofdstedelijk gebied, Oeganda in zijn geheel telt er iets meer dan 40 miljoen. Met een oppervlakte van 241 038 km² is het land ongeveer acht keer zo groot als België. Maar bijna één vijfde daarvan is water. Alleen al het Victoriameer slokt 15 % van het Oegandese grondgebied op. Reken je enkel het vasteland mee, dan kan je op een vierkante kilometer gemiddeld 202 Oegandezen ontmoeten.
Meer dan vier Oegandezen op vijf bekennen zich tot het christendom, met iets meer katholieken dan anglicanen. Moslims maken 12 % van de bevolking uit, de rest zijn hindoes, joden en animisten.
Demografisch zit het nog niet snor met Oeganda. Op 1 000 baby’s overleven er 64 hun geboorte niet. Toch groeit de bevolking jaarlijks met 3,6 %. Mannen leven gemiddeld 52 jaar, vrouwen 54. Kinderen zijn schoolplichtig, maar leerkrachten zijn er niet genoeg. Een derde van de bevolking blijft analfabeet. Met het minimum dagloon kom je niet ver – 6 000 shilling, of iets minder dan twee euro. Bijna één derde van de Oegandezen leeft onder de armoedegrens.
Bantoetalen hebben nu eenmaal iets met prefixen
Zijn onafhankelijkheid verwierf Oeganda op 9 oktober 1962. Een heel aparte staat werd het, een republiek samengesteld uit vijf koninkrijken – een contradictio in terminis dus. Boeganda, het machtigste van die koninkrijken, mocht het nieuwe land zijn naam geven. Daarnaast zijn er nog de koninkrijken Boenyoro, Toro en Ankole in het westen, en Boesoga in het oosten. Het verre noorden – arm en minder vruchtbaar – had niets in de koninklijke pap te brokken. Tegenwoordig zijn de bevoegdheden van die koninkrijken eerder beperkt. Zo mogen ze bijvoorbeeld scholen en hospitalen oprichten.
Oeganda en Boeganda, het klinkt wat verwarrend voor ons, maar Bantoetalen hebben nu eenmaal iets met prefixen. Zo is een Moeganda een persoon die in Boeganda woont. Hij behoort tot de Baganda, spreekt Loeganda en belijdt het Kiganda als religie. Een Moenyoro daarentegen woont in Boenyoro, behoort tot de Banyoro, spreekt Roenyoro en belijdt het Kinyoro. Een Basoga leeft dan weer in Busoga en… ach, laat maar.
Over de uitstekende, geasfalteerde weg gaat het vlotjes noordwaarts door het relatief vlakke landschap. Gaandeweg wordt de lucht grijzer. Omstreeks half vier vallen de eerste regendruppels uit de lucht. Drie kwartier later is er van regen geen sprake meer, het wegdek is zelfs kurkdroog.
Die koninkrijken deden het zo slecht nog niet, gaat het verhaal over Oeganda verder. In de 19e eeuw beschikte de regio over een vrij goed wegennet en bloeide de handel met de Arabieren – wapens, ivoor, slaven. Dat op die manier de invloed van de islam hand over hand toenam, zag de koning van Boeganda niet zitten. Toen hij Europeanen over de vloer kreeg – op zoek naar de bronnen van de Nijl – zag hij zijn kans schoon. Christelijke missionarissen, zo dacht hij, zouden tegenwicht bieden voor de islam.
Maar dat liep niet van een leien dakje. Katholieken en anglicanen waren vooral bezig elkaar vliegen af te vangen, met de islam als lachende derde. Er kwamen religieuze oorlogen van, met wisselend succes.
Uiteindelijk waren het de Britten die het vruchtbare Oeganda wisten in te lijven en er in 1894 een protectoraat van maakten. Geen kolonie dus, zoals in Kenia, waar tienduizenden kolonisten de plak zwaaiden. Wel een protectoraat waar amper 140 kolonisten er op toezagen dat er voldoende taksen naar Groot-Brittannië vloeiden. Voor het overige konden de koningen zoals voorheen hun ding doen – dat hadden ze aan hun degelijke structuren te danken.
De Britten zouden de Britten niet zijn, als ze geen spoorlijnen gingen aanleggen. Onder meer van Kampala via Nairobi naar Mombasa aan de Indische Oceaan. Ruim dertigduizend Indiërs werden aangevoerd om die klus te klaren. Na afloop van de werkzaamheden zouden er enkele duizenden in het land blijven. Die gingen zich toeleggen op datgene waar ze altijd goed in geweest waren – handel drijven. Al spoedig hadden Indiërs de handel in Oeganda grotendeels in handen.
In 1962 werd Oeganda onafhankelijk, met de koning van Boeganda als eerste president. Dat die vooral de kaart van de koninkrijken trok, hoeft niet te verwonderen. Eerste minister Milton Obote had daar een andere kijk op. In 1966 zette hij zijn president bij het huisvuil, ontbond het parlement en doekte de koninkrijken op. Dat hij meteen ook verlost was van vervelende aantijgingen over zijn betrokkenheid bij goudsmokkel, was mooi meegenomen.
In 1971 was Idi Amin aan de beurt om de macht te grijpen. Want ook hij zat met vervelende aantijgingen over miljoenen dollars die uit de staatskas verdwenen waren.
Van de ene dag op de andere gooide Amin de gehate Indiërs het land uit. Zo kreeg hij de bevolking wel op zijn hand, maar het zou hem zuur opbreken. De economie stortte in elkaar. Enkel met blinde terreur kon hij zich handhaven. Driehonderdduizend Oegandezen zouden de dood vinden, vaak na gruwelijke folteringen. Wereldwijd werd Idi Amin een sinister icoon van bestialiteiten.
Tanzania binnenvallen was zelfs voor Amin te hoog gegrepen. In 1979 moest hij zijn biezen pakken. Milton Obote kwam even aan de macht, maar het was Museveni die Oeganda vanaf 1986 de stabiliteit verschafte waar het geplaagde land recht op had. Zo liet hij in 1993 de koninkrijken in de grondwet verankeren. Niet dat Museveni een koorknaap was – evenmin als zijn voorgangers schuwde hij het inzetten van kindsoldaten.
Te voet tussen de neushoorns – het is eens iets anders
Bijna half zes in de vooravond is het als we de aardeweg naar Ziwa Rhino Sanctuary inslaan. De avondschemering nadert met rasse schreden, dus trekken we er meteen met de jeeps op uit. In dit park kweken we neushoorns, legt Ronald uit. Momenteel hebben ze er achttien. Twaalf daarvan zijn hier geboren. Ze lopen vrij rond over een oppervlakte van 70 km², afgeschermd door een elektrisch hek.
Zodra het bestand tot dertig à veertig neushoorns aangegroeid zal zijn, zullen er enkele naar andere parken in Oeganda overgebracht worden. Een werk van lange adem, want een neushoornwijfje heeft een drachttijd van 16 maanden.
Spoorzoekers zijn ons alvast voorgegaan, op zoek naar de neushoorns. Via walkietalkies houden ze Ronald op de hoogte. Enkele dikdiks en een vervetaap herinneren ons er aan dat het niet alleen neushoorns zijn die hier de dienst uitmaken. Uiteindelijk laten we de jeeps achter en trekken te voet verder. Ronald leidt ons colonnetje, Edward sluit de rij af.
Ziwa Rhino Sanctuary
Te voet tussen de neushoorns – het is eens iets anders. Van deze neushoorns hebben we niets te vrezen, sust Ronald ons, ze zullen ons heus niet aanvallen. Mocht er toch eentje daar aanstalten toe maken, dan mag je het beslist niet op een lopen zetten. Want zo wakker je enkel zijn jachtinstinct aan. Hij zal dan tegen 45 km per uur achter je aan gaan rennen. Dat maak je liever niet mee. Netjes blijven staan dus. Zo mogelijk achter een boom. En als het even kan, een dikke boom, besluit Ronald.
Volkomen gerustgesteld trekken we de brousse in. Vrij snel stoten we op vier neushoornwijfjes – Malaika, Laloyo, Waribe en Luna. Onverstoorbaar lopen ze te grazen, onze aanwezigheid deert hen niet in het minst.
Luna is pas in april 2014 geboren, maar is al een kloeke madam geworden. Laloyo en Malaika zijn beide zwanger. Malaika heeft een Amerikaanse moeder en een Keniaanse vader – dat heeft ze met Barack Obama gemeen, gniffelt Edward.
Veertig tot vijfenveertig jaar worden deze neushoorns als ze vrij mogen rondlopen. Hun gezichtsvermogen is vrij beperkt, maar hun gehoor en hun reukzin zijn uitstekend.
Eens volwassen weegt een wijfje twee tot tweeëneenhalve ton, een mannetje drie ton. Zo’n enorm lijf in stand houden, dat is een flinke karwei. Elke dag grazen ze 150 kg gras af en slurpen ze 70 tot 80 liter water. Op een dag tien kilometer ronddolen op zoek naar voedsel is voor hen niet uitzonderlijk.
Witte neushoorns zijn iets groter dan hun zwarte neefjes, maar een kleurverschil is er niet – ze zijn beide grijs. Het is hun muil waardoor ze zich vooral van elkaar onderscheiden. Een grazer zoals de witte neushoorn heeft baat bij een brede muil, dan is de klus sneller geklaard. Dat weet elkeen die ooit achter een grasmaaier gelopen heeft. Een zwarte neushoorn daarentegen voedt zich met blaadjes die hij uit de bomen plukt. Dan komt een spitse snuit meer van pas.
Over spitse snuiten gesproken – Ronald staat nog even stil bij een hol naast een kleine termietenheuvel. Hier is een aardvarken aan de slag geweest, een solitair nachtdier. ’s Nachts heeft het dit hol gegraven, om zo de termietenheuvel langs onder te benaderen en met zijn spitse snuit en lange, kleverige tong lekkere termieten te pakken te krijgen.
Kranten waren zijn in memoriam al aan het opstellen
Bijna zeven uur is het als we onze tocht naar Masindi voortzetten. Al spoedig is het donker. Op de onverlichte weg wemelt het van voetgangers en fietsers die telkens weer vanuit het niets in het schijnsel van de koplampen opdoemen.
Even na acht bereiken we onze eindbestemming, Masindi Hotel. Het oudste hotel van Masindi is dit, het dateert van 1923. Jarenlang speelde het een belangrijke rol bij de ontsluiting van dit gebied.
Beroemde lieden zijn ons hier voorgegaan. Zo verbleven Katharine Hepburn, Humphrey Bogart en diens vrouw Lauren Bacall hier in 1951 tijdens de opnames van The African Queen. En werden Ernest Hemingway en zijn vrouw hier in 1954 na hun tweede vliegtuigongeval enkele dagen opgevangen. In het westen leefde toen zelfs de overtuiging dat de schrijver het ongeval niet overleefd had – kranten waren zijn overlijdensbericht reeds aan het opstellen.
Woensdag 13 juli | Masindi – Murchison Falls National Park
In zekere zin moeten we de tseetseevlieg dankbaar zijn. Want zo hevig was de epidemie van de slaapziekte die tussen 1907 en 1912 uitbrak, dat een gebied van 13 000 km² – bijna de helft van België – volledig geëvacueerd moest worden. Meteen was het pad geëffend voor een natuurpark dat gaandeweg tot Murchison Falls National Park zou uitgroeien, met een oppervlakte van 3 893 km² – zo groot als de provincie Luik.
Voor de tseetseevlieg zijn we best op onze hoede. Onbehandeld leidt de slaapziekte immers onherroepelijk tot de dood. Alle preventie en bestrijding ten spijt, vielen er in 2010 nog altijd 9 000 doden te betreuren.
Toch is slechts een klein percentage van de tseetseevliegen gevaarlijk. Want ze krijgen de fatale parasiet pas aan boord als ze een besmet persoon of dier steken. Oh ironie – de parasiet die gewervelde dieren naar het leven staat, kan enkel in de bloedbanen van die gewervelde dieren overleven.
Eens in het lichaam weet de parasiet het immuunsysteem te verschalken door voortdurend van gedaante te wisselen – zeg maar een ander kleedje aan te trekken. Zodra hij de hersenen bereikt heeft en de typische slaapstoornissen intreden, is de afloop fataal voor de gastheer – mens of dier.
Open, winderig terrein is niet het favoriete milieu van tseetseevliegen. Dat is alvast een geruststelling. Lange broeken en dito hemdsmouwen zijn ook een goed idee. Maar dan moeten we wel helblauwe en donkere kleuren we mijden, want daar komen ze net op af.
Een Nijl meer of minder, daar komt het hier kennelijk niet op aan
Half zes is het als we met dat alles in het achterhoofd de benen naast het bed tillen. Vroeg uit de veren dus, want de ferry over de Victorianijl in Paraa vaart om negen uur af en het is nog ongeveer twee uur rijden tot ginder.
Victorianijl, zo noemen ze de Witte Nijl hier. Vanuit het Victoriameer vloeit ze dwars door het park, om in het Albertmeer uit te monden. Vandaar zet ze haar weg naar de Middellandse Zee voort, onder de naam Albertnijl ditmaal. Een Nijl meer of minder, daar komt het hier kennelijk niet op aan.
Een piste van rode aarde voert ons noordwaarts doorheen een golvend landschap, lichtjes versluierd door een heiige lucht. Op de velden zijn cassaveplanten, maïs en bananen aangeplant.
Bijzonder kwetsbaar voor ziekten zijn die bananen, vooral in Oost-Afrika. Ze planten zich immers niet via zaden voort, waardoor er geen genetische variatie optreedt – elke plant is een exacte kloon van de moederplant. In de bestrijding van die ziekten blijkt het Leuvense Laboratorium voor Tropische Plantenteelt wereldwijd koploper te zijn. Hun Bioversity's International Transit Centre heeft ’s werelds grootste in-vitrocollectie van bananen in huis. Meer dan honderd landen voorzien ze van virusvrije bananen.
Zelfs op dit vroege uur zijn kinderen in uniform al te voet op weg naar school. Volwassenen op spartaans uitziende fietsen begeven zich dromerig naar hun werk of een andere bezigheid. Gemotoriseerd verkeer is er amper, heel af en toe doet een motorfiets wat stof opwaaien.
Kichumbanyobo Gate
Even voor half acht bereiken we Kichumbanyobo Gate, de ingang van Murchison Falls National Park. Ongeveer 64 km scheiden ons nog van de ferry. Meteen maakt het open landschap plaats voor een quasi ondoordringbaar bos. Soms lijkt het wel of de weg zich als een tunnel door het groen boort. Ongetwijfeld barst het hier van het leven, maar door het dichte gebladerte is het onmogelijk om ook maar één dier te spotten.
Afgezien van bavianen dan, want die zijn er bij de vleet. Naast de weg zitten ze, maar ook op de weg – met tientallen soms. Met zichtbare tegenzin geven ze hun plekje prijs als we naderen.
Ten noorden van de rivier zullen er veel meer dieren te zien zijn, stelt Richard ons gerust – rothschildgiraffen, nijlpaarden, krokodillen, leeuwen, talloze antilopesoorten… Al hebben de dictaturen het wildbestand geen goed gedaan, voegt hij er aan toe. Stropen was toen eerder regel dan uitzondering. Enige vorm van toezicht was er niet.
Gaandeweg heeft de zon de ochtendnevels verdreven. Zelfs de wolken lijken voor haar te moeten wijken.
Traag en rimpelloos als een zilveren spiegel vloeit het water van de machtige Victorianijl voorbij, zo’n 200 m breed
Ferry van Paraa
Even voor negen staan we voor de slagboom van de ferry van Paraa. Traag en rimpelloos als een zilveren spiegel vloeit het water van de machtige Victorianijl aan ons voorbij, zo’n 200 m breed. We bevinden ons ongeveer 700 m boven de zeespiegel.
Aan de overkant maakt de ferry zich langzaam van de oever los. Vier jeeps en een dertigtal personen heeft hij aan boord. Vlot meert hij aan op onze oever, jeeps en passagiers gaan meteen aan land.
Enkele aan elkaar geklonken pontons met een motor en een reling, meer is het niet, maar de ferry doet zijn werk uitstekend. Nu pas valt het ons op dat twee gewapende militairen de oversteek begeleiden.
Knobbelzwijn
Aan de overkant wacht Patricia ons op. Als parkwachter zal ze onze ochtendsafari begeleiden. Richard en David vouwen de daken van de jeeps open. Rechtstaand in de schaduw van het dak hebben we een perfect 360°-zicht op de omgeving.
Kameleon
Maar het zijn de arendsogen van Richard die als eerste de grasgroene kameleon in de grasgroene berm opmerken. Ongelooflijk wat die man van achter het stuur ziet. Pas als het diertje zich onwennig op de rode zandpiste waagt en schichtig met zijn bolle ogen de omgeving observeert, krijgen we het in de gaten.
Bavianen
Bavianen daarentegen, daar kan je niet naast kijken. Op een open plekje naast de weg zitten er een tiental te lanterfanten. Doorgaans vormen ze groepen van een vijftiental individuen, aldus Patricia. Vruchten zijn hun favoriete kostje, maar ze durven zich ook aan een vervetaapje of een kleine antilope te vergrijpen. Het zijn dan ook geen graag geziene gasten. Een knobbelzwijn dat wat verderop staat te grazen, lijkt hen niet te duchten.
Voorlopig is het nog peis en vree. Eentje ligt wellustig op zijn rug, terwijl een wijfje met volle aandacht zijn olijfgroene vacht aan het vlooien is. Er zijn nogal wat jongen bij, ze stoeien vrolijk in het rond. Eentje is nog zo jong, dat het zich onder de buik van de moeder vastklampt. Zes maanden duurt hun drachttijd, weet Patricia.
Twee waterbokken staren ons aandachtig van tussen het hoge gras aan, een wijfje en een mannetje. Het mannetje ziet zijn kans schoon om haar langs achter te bespringen, maar daar heeft ze geen oren naar. Zonder haar blik van ons af te wenden schudt ze hem van zich af.
Daar zit een geurtje aan waar leeuwen hun neus voor ophalen
Waterbokken (v en m)
Vergeefs speuren we naar de karakteristieke witte ring op hun achterwerk. Die zie je enkel bij de waterbokken van zuidelijk Afrika, legt Richard uit. Hier tref je uitsluitend defassawaterbokken aan, met de kenmerkende witte vlek op de buik. Voorlopig zien we daar niets van, het gras is te hoog.
Het vlees van een waterbok, daar kan je een leeuw niet mee plezieren. Want daar zit een geurtje aan waar leeuwen hun neus voor ophalen. Een leeuw moet dus al behoorlijk wanhopig zijn vooraleer hij achter een waterbok aan gaat. Waterbokken leven dan ook gemakkelijk twintig jaar. Tel je de ringen in hun hoorns, dan ken je hun leeftijd. Hun drachttijd duurt zeven tot acht maanden.
Vrij snel evolueert het landschap nu naar een golvende groene savanne, doorspekt met acaciabomen waar olifanten en giraffen graag aan knabbelen. De vervaarlijk uitziende witte stekels van die bomen lijken hun niet te deren. Zelfs palmbomen laten zich hier en daar opmerken. Naar verluidt zijn die door olifanten uit Soedan meegebracht – meer bepaald de zaden ervan.
In een zanderige kom tussen de heuvels staat een dozijn olifanten te schranzen. Een familiekudde is het, onder leiding van een dominant wijfje, een matriarch. Tot zes ton kan een Afrikaanse olifant wegen, met een schoft die 3,5 m hoog reikt. Het grootste zoogdier ter wereld is het – althans op het land. Elke dag hebben ze zo’n 300 kg voedsel nodig. En wat weleens vergeten wordt, dat leidt tot ruim 250 kg ontlasting per dag.
In de jaren zestig waren kuddes van vijfhonderd olifanten geen uitzondering
Dat voedsel vermalen ze met vier kiezen, twee in de bovenkaak en twee in de onderkaak. Nieuwe kiezen groeien achteraan in de muil en duwen de oude weg zodra die versleten zijn. Doorgaans gebeurt dat na ongeveer 10 jaar. Maar na zes rotatiebeurten is het voorraadje kiezen uitgeput. Zonder kiezen kan de olifant het schudden. De hongerdood zit er onvermijdelijk aan te komen. Zo mogelijk zoekt hij eerst nog wat vochtige gronden op, waar malser voedsel aanwezig is. Zo ontstaat soms een concentratie van olifantenskeletten in moerassige gebieden, wat dan weer tot de mythe van de olifantenkerkhoven heeft geleid.
De slagtanden, dat is een ander verhaal. Aanvankelijk verschijnen er melkslagtandjes, maar binnen het jaar maken die plaats voor echte slagtanden. Tegen 17 cm per jaar groeien die al gauw uit tot joekels van 3 m. Tot 90 kg kan zo’n slagtand wegen. Voeg daar een slurf bij van 140 kg, en je stelt vast dat een volwassen olifant heel wat aan het hoofd heeft – meer dan 300 kg, om precies te zijn.
Van hun ogen moeten olifanten het niet hebben. Verder dan twintig meter reikt hun zicht niet. Horen en ruiken doen ze echter als de beste – dat hebben ze dus met de neushoorn gemeen. En ze hebben iets bijzonders in hun mars. Ze communiceren infrasoon, op een geluidsfrequentie die zo laag is dat wij ze niet kunnen horen. Zo zouden ze elkaar tot tien kilometer ver kunnen alarmeren.
Een olifant een peer stoven, dat doe je beter niet. Want een olifant heeft, welja, een olifantengeheugen. Tientallen jaren later zal hij het zich nog steeds herinneren en je dat nog betaald zetten ook.
Flappert een olifant met zijn oren, dan wuift hij zich koelte toe. Niets aan de hand dus. Maar het kan ook betekenen dat hij onrustig is, en dan maak je je beter uit de voeten.
Pas echt te mijden is een olifantenmannetje in musth. Agressief en volkomen onvoorspelbaar is hij dan, met een testosteronspiegel die zestig keer hoger kan liggen dan normaal. Toch heeft paringsdrang er vermoedelijk niets mee te maken. Er zijn gevallen bekend van olifanten in musth die een neushoorn doodden. Zomaar, zonder reden.
Slechts enkele dagen – en dan nog op onregelmatige tijdstippen – is een olifantenwijfje vruchtbaar. Gaat een olifantenmannetje van bil, dan injecteert hij meteen anderhalve liter sperma – altijd nuttig om te weten. Vervolgens is het 22 maanden wachten op de geboorte.
Momenteel telt het park 3 500 olifanten, rondt Patricia haar toelichting af. Dat mag veel lijken, maar in de jaren zestig waren er dat nog 14 500. Kuddes van vijfhonderd olifanten waren toen geen uitzondering. Wetteloosheid, corruptie en stroperijen tijdens de dictaturen hebben die aantallen ondertussen gedecimeerd.
Daarnaast leven hier ook zo’n 2 500 giraffen en 150 leeuwen. Als om dat kracht bij te zetten, maakt de eerste giraffe zijn opwachting. Niet zomaar een giraffe, maar een rothschildgiraffe. Een bedreigde soort is dat. Hooguit zevenhonderd leven er nog in het wild – uitsluitend in het noordwesten van Oeganda en het zuidwesten van Kenia. In gevangenschap gaat het beter met ze. Wereldwijd zijn er al meer dan 450 in dierentuinen gekweekt.
Het best herken je de rothschildgiraffe aan de afwezigheid van vlekken op het onderbeen. Het lijkt wel alsof ze kniehoge witte kousen dragen. Maar dat is dubbelfout. Want het gewricht waarvan wij denken dat het de knie is, is eigenlijk de enkel. De vermeende kuiten van de giraffe zijn in feite enorm uitgegroeide voetbeenderen.
Rothschildgiraffe
Het solitaire mannetje staat in de verte wat te rusten in de schaduw van een grote palmboom. Wijfjes of jonge giraffen zijn nergens te bespeuren.
Eens volwassen kan het mannetje 5,5 m groot worden, met een nek van bijna twee meter. Altijd handig als je hoog in een boom op zoek gaat naar de sappigste blaadjes. Toch heeft een giraffe precies evenveel nekwervels als de mens – zeven om precies te zijn.
In zo’n lichaam je bloed rondpompen, dat is niet evident. Maar met een 60 cm lange hartspier van tien tot twaalf kilogram lukt dat wel. Ook de taaie huid is er volledig op gericht de hoge bloeddruk te weerstaan. Stappen doet de giraffe doorgaans vrij behoedzaam, teneinde die huid niet te kwetsen. Want als elke stap je anderhalve meter verder brengt, schiet je toch nog goed op. Zo nodig kunnen ze 60 km per uur halen, maar dan nog lijkt het alsof je naar een film in slow motion zit te kijken.
Hartenbeest
Een eenzaam hartenbeest staart ons van tussen het hoge gras aan. Zijn naam dankt het aan de Boeren die van oordeel waren dat het dier op een hert lijkt – hertenbeest. Het is de enige antilope waarvan beide geslachten met hoorns uitgerust zijn, zij het dat die van de wijfjes wat kleiner zijn. In feite gaat het om Jackson’s hartenbeest, een niet al te scherp afgebakende ondersoort. Met hun traanklieren markeren ze grassprieten om te communiceren met hun soortgenoten.
Hartenbeest markeert grassprieten met zijn traanklier
Rennen kunnen ze als de beste, in het bijzonder als er een leeuw achter hen aan zit. Maar hun geheugen kan je niet echt een olifantengeheugen noemen. Eens ze goed en wel aan het rennen zijn, weten ze al gauw niet meer waarom ze aan het rennen zijn en geven ze er de brui aan, aldus Richard. Waar de leeuw dankbaar misbruik van maakt.
De aardeweg golft verder over de open savanne. Antilopen voelen zich hier thuis, omdat ze hun belagers van ver zien komen. Oribi’s bijvoorbeeld, met hun karakteristieke zwarte geurklier net onder de oren. Daarmee bakenen ze hun territorium af. Bij de mannetjes steken de korte hoorns steil omhoog.
Gespannen monsteren ze ons even, maar gaan dan snel weer over tot de orde van de dag – aan het gras knabbelen, een jong zogen, een speelse kamp wagen. Deze dwergantilopen zijn levenslang monogaam, aldus Richard. Zelfs na de dood blijven ze hun partner trouw.
Oribi’s
Dan duikt een aarden airstrip op, met een draadhekken er omheen en enkele hutten aan de ingang. Pakuba Airfield is de wat protserige naam van de desolate plek. Toch staat er zowaar een vliegtuigje.
In de verte maakt nu de Albertnijl haar opwachting. Dat herinnert ons er aan dat we steeds dieper Buligi binnendringen, de brede landtong tussen de Victorianijl in het zuiden en de Albertnijl in het noorden.
Oribi
In een zanderige laagte staan giraffen en buffels broederlijk naast elkaar te grazen. De een hoeft de ander niet te duchten, ze leggen elkaar geen strobreed in de weg.
Toch valt de Afrikaanse buffel niet te onderschatten. Eén van de dodelijkste dieren van het continent is het, erg onvoorspelbaar en licht ontvlambaar. Niet voor niets maakt hij deel uit van het selecte clubje der Big Five – de vijf dieren die het moeilijkst en het gevaarlijkst te bejagen zijn, met name de olifant, de leeuw, de luipaard, de neushoorn en de buffel. Nog steeds vallen er elk jaar een tweehonderdtal doden bij aanvallen door buffels.
Niet voor niets maakt hij deel uit van het selecte clubje der Big Five
Roodsnavelossenpikker, buffel
Eentje staat ons van op korte afstand naast de weg te bestuderen. Een imposant mannetje is het, met een bruine korst van gedroogde aarde op zijn zwarte rug om de hitte van de zon en het prikken van de insecten te weren. In het gras wacht een ossenpikker rustig zijn kans af om straks wat teken en parasieten van tussen zijn huid te plukken.
Kobs
Antilopen hebben ze hier te kust en te keur, maar eentje steekt er met kop en schouders bovenuit – de kob. Niet vanwege zijn grootte, maar vanwege zijn status. Samen met de grijze kroonkraanvogel prijkt de kob immers op het wapen van Oeganda. Met gepaste trots wijst Patricia enkele exemplaren aan.
Kob (m)
Kobs (v)
Sierlijk en elegant zijn ze, deze neefjes van de waterbok, met hun oranjebruine vacht en bleke buik, een witte vlek op de hals en koddige zwarte strepen op de voorpoten. Zelfbewust torsen de mannetjes een stel sterk geringde hoorns van ruim een halve meter lang. Weer zijn enkele giraffen niet ver af, maar dat deert niemand.
Giraffen
Parmantig stapt een grote zwarte vogel door het gras. Op zijn snavel draagt hij een hoornachtige kam, tegen zijn hals bengelt een rode keelzak. Hij kan vliegen, deze noordelijke hoornraaf, maar je zal hem steevast op de grond aantreffen, op zoek naar zowat alles wat beweegt – van insecten tot reptielen en naar verluidt zelfs kleine hazen.
Noordelijke hoornraaf
Terwijl een half dozijn giraffen zich aan enkele bomen te goed doen, overschouwt een karmijnrood vogeltje met blauwgroene kop van op een petieterige termietenheuvel zijn kleine universum. Een noordelijke karmijnrode bijeneter, aldus Richard. Bijen zijn diens favoriete kostje, maar ook andere insecten kijken beter uit als hij in de buurt is. Moeiteloos plukt hij ze uit de lucht. Iets verderop zitten ze zelfs met z’n twee op een tak. Eentje schrokt net een insect naar binnen. Als dat een bij was, heeft hij eerst de angel verwijderd.
Noordelijke karmijnrode bijeneter
Is zijn prooi een bij, dan zal hij eerst de angel verwijderen
Ook een palmgier is reeds aan zijn lunch toe. Op een dikke tak in een boom is hij met zijn prooi aan de slag. Wat dat precies is, kunnen we niet uitmaken – een hagedis misschien. Palmnoten zijn zijn favoriete kostje. Een vreemde voorkeur voor een jager, hij dankt er dan ook zijn naam aan. De rode vlek rond zijn ogen maakt hem gemakkelijk herkenbaar. Thermiek heeft hij niet nodig, in de vlucht gedraagt hij zich als een arend. Gierarend noemen ze hem daarom ook.
Palmgier
Rond een kleine poel zijn een vijftigtal grijze kroonkraanvogels neergestreken, samen met een handvol nijlganzen. In de achtergrond kijkt een kob met sierlijke hoorns rustig toe. Een fascinerend schouwspel is het, al die kleurrijke waadvogels, met hun grijswit verenkleed met goudkleurig toefje aan de staart. Even slaat een koppeltje aan het baltsen.
Grijze kroonkranen
Maar het zijn vooral de gouden kruinveren op hun witzwarte kop en de rode keelzak die de aandacht trekken. Hun unieke voorkomen heeft hun een centrale plek op de Oegandese vlag opgeleverd – de grijze kroonkraan is de nationale vogel. Al zijn hun snavels uitzonderlijk kort voor kraanvogels, toch weten ze insecten en zelfs kleine zoogdieren te pakken te krijgen.
Grijze kroonkranen |
|
Baltsende grijze kroonkranen |
De elegante vogels hebben het op onze aanwezigheid niet begrepen en maken zich gaandeweg uit de voeten, deels stappend, deels vliegend.
In het mulle, opgewoelde zand aan de rand van de piste liggen een twintigtal karmijnrode bijeneters op hun buik in de zon. Ze lijken wel te zonnebaden – Benidorm voor bijeneters. De zonnebrilletjes en de badhanddoekjes denken we er zelf bij.
Het lijkt wel Benidorm voor bijeneters
Tegen de bleke horizon sjokt een lange caravaan van een twintigtal giraffen met trage, hoekige tred over de heuvel. Die zijn op weg naar een congres voor giraffen, grapt Richard. Bij giraffen is het de gewoonte dat wijfjes met jongen zulke groepen vormen.
Een mannetje is geslachtsrijp op 7 jaar, een wijfje op 4 jaar. Wijfjes gaan steevast bevallen op de plek waar ze zelf geboren zijn, weet Patricia. Veertien maanden duurt hun dracht. Ze bevallen rechtop, de navelstreng breekt door de val – voor de pasgeborene een harde manier om met deze wereld kennis te maken.
Enkele olifanten laten zich het weelderige groene gras smaken. Op hun brede ruggen verdringen de roodsnavelossenpikkers zich.
Olifant, roodsnavelossenpikkers
Kwart na een is het als we in Paraa weerom bij de ferry staan. De Sian van Wild Frontiers River Nile Safaris ligt er reeds op ons te wachten voor een boottocht op de Victorianijl. Even voor twee varen we af. Argwanend observeren vier nijlpaarden ons doen en laten. Veel meer dan neus, ogen en oren krijgen we van de kolossen niet te zien. Stroomopwaarts gaan we nu op zoek naar Murchison Falls, het kroonjuweel van het park, waar de Nijl zich met veel geraas door een engte in de rotsen wurmt. Etchi is onze schalkse schipper, om een grapje zit hij nooit verlegen.
Nijlpaard
Een dozijn nijlpaarden troept in het water samen. Onze aanwezigheid lijkt hen amper te storen. Van op de oever slaat een olifant het tafereel gaande. Een oud mannetje is het. Eén van zijn slagtanden is hij kwijt, zijn kiezen vermoedelijk ook. Hier, tussen het malse gras, probeert hij zijn hongerdood nog wat uit te stellen.
Met wijd open muil smacht een krokodil naar wat koelte. Haar gepantserde huid laat immers geen afkoeling toe. De klep waarmee ze haar keel kan afsluiten als ze een prooi onder water sleurt, is duidelijk zichtbaar.
Nijlkrokodil
Aan gevaarlijke dieren in deze omgeving geen gebrek dus. Toch is het uitgerekend hier dat Hemingway en zijn vrouw op 22 januari 1954 na hun eerste vliegtuigcrash noodgedwongen de nacht doorbrachten.
Grote zilverreiger
Een grote zilverreiger heeft het op onze nabijheid niet begrepen. Met statige vleugelslag rept hij zich weg.
Nijlgans
Op de twee nijlganzen die zich in het ondiepe water ophouden, maken we minder indruk. Een levenslang koppeltje vormen ze. Samen verdedigen ze hun territorium tegen indringers van de eigen soort, samen broeden ze de eitjes uit, samen verdrinken ze de kuikentjes van hun soortgenoten als hun dat zo uitkomt.
Jonge reuzenreiger
Van tussen het riet houdt een jonge reuzenreiger zijn omgeving scherp in de gaten, de lange bek lichtjes opwaarts gericht. Je zou het de ranke vogel niet nageven, maar zelfs vissen van bijna een halve meter lang zijn niet veilig voor hem.
Afrikaanse zeearend
De markante witte borst, hals en kop van de Afrikaanse zeearend, en diens gele bek, je kan er niet naast kijken. Hoog in een palmboom zit hij, en laat zijn spiedende blik over de rivier dwalen. Vooral vis staat op zijn menu – ten onrechte wordt hij soms visarend genoemd – maar ook vogels, kleine zoogdieren en zelfs aas zal hij niet versmaden.
Spoorwiekganzen
Vreedzamer lijken de spoorwiekganzen die zich in het lage gras ophouden. Maar dat is maar schijn. Want met de sporen op hun vleugels kunnen ze tijdens het paarseizoen rake klappen uitdelen. En vaak zijn ze nog giftig ook. Verzot als ze zijn op giftige oliekevertjes, bouwen ze ongewild een dodelijke voorraad gif in hun weefsel op.
Ook enkele nijlganzen laten zich opmerken. Maar nog steeds zijn het de nijlpaarden die met de meeste aandacht gaan lopen. Daar kan zelfs de eenzame mannetjesolifant in de achtergrond niet tegenop. Eéntje zal zo dadelijk zijn muil wijd open sperren, voorspelt Etchi. Daar is hij zeker van, het is immers zijn vriendje. Maar het is vergeefs wachten op de fotogenieke pose.
Langteenkievit
Overdag zal je nijlpaarden steevast in het water aantreffen, want daar is het koeler. Wijfjes en jongen leven samen in een harem, onder het toezicht van een bezitterig mannetje. Die patrouilleert voortdurend aan de rand van de groep, om eventuele concurrenten tijdig de pas af te snijden.
Copuleren en bevallen, het gebeurt allemaal in het water. Een pasgeboren jong weegt 40 kg, anderhalf jaar later is dat al 160 kg. En ze blijven groeien, hun hele leven lang.
Dikhuiden zijn het, en dat mag je letterlijk nemen. Zes centimeter huid is goed voor 20 % van hun lichaamsgewicht. Daar komt nog een flinterdunne opperhuid bovenop, met kliertjes die een stof afscheiden om uitdroging te voorkomen zodra ze het water verlaten.
Dat ze zich steeds dicht bij de oever ophouden, hoeft niet te verbazen. Zwemmen kunnen ze immers niet. Wel zijn ze in staat vier tot zes minuten onder water te blijven als de nood zich voordoet.
Toch hebben ze voor waterplanten geen belangstelling. Grazen doen ze steeds aan land, bij voorkeur ’s nachts. Je zou het hun niet nageven, maar deze logge dieren klimmen gezwind tegen steile hellingen op om op een plateau te gaan grazen.
Prompt zet Etchi een olympisch record achterwaarts schakelen neer
Al zijn het geen vleeseters, toch worden ze tot de gevaarlijkste dieren van Afrika gerekend. Agressief en onvoorspelbaar zijn ze, net zoals buffels. Voelen ze zich bedreigd – bijvoorbeeld omdat mens of dier zich tussen hen en het veilige water gewaagd heeft – dan aarzelen ze geen seconde om te chargeren. Tegen 30 kilometer per uur.
Dat belet niet dat het ook met de nijlpaardenpopulatie achteruit gaat in Afrika. In 2006 telde men er minder dan 150 000.
Ondertussen krijgen onze nijlpaarden het behoorlijk op hun heupen, want Etchi nadert nogal dicht. Dan heeft het mannetje er genoeg van, met veel gedruis verschijnt zijn hoofd dreigend boven het water. Prompt zet Etchi een olympisch record achterwaarts schakelen neer en zoekt andere oorden op.
Enkele kastanjebruine witwangfluiteenden tippelen van de oever weg als we naderen. Een langteenkievit verbaast zich over de commotie.
Nijlpaardwijfje met jong
Een nijlpaardmoeder heeft het met haar jong dan toch gewaagd overdag aan land te gaan om te grazen, maar staat zich nu af te vragen of ze daar spijt van moet hebben, gezien onze onverwachte aanwezigheid.
Buffels, koereigers
Buffel, geelsnavelossenpikkers
Twee buffels struinen over de oever. Oude mannetjes zijn het, verstoten uit de kudde. Geelsnavelossenpikkers zijn druk in de weer op hun rug of hangen als bergbeklimmertjes tegen hun flanken. Daar doen ze zich aan teken te goed. Geheel vrijblijvend is dat niet. Want ook het bloed van de buffel weten ze te smaken. Dat zuigen ze rechtstreeks uit de wonde op, zodat die de kans niet krijgt te helen. Straks dagen er dan nieuwe teken op en kunnen de ossenpikkers weer aan tafel.
Afrikaanse nimmerzat
Een beetje argwanend gluurt een Afrikaanse nimmerzat naar ons, ruggelings over zijn schouder. Net genoeg om zijn lange gele snavel en een stukje van zijn rood gezichtsmasker bloot te geven. Een fraaie vogel is het, maar een beetje lui. Achter een prooi aanzitten komt niet in zijn hoofd op. Liever staat hij in het ondiepe water met open bek te wachten tot er wat lekkers voorbijkomt.
Bonte ijsvogel
Een steile oeverwal van klei en zand, een paradijs is dat voor ijsvogels. Tientallen nesten hebben ze er gebouwd. Vooral bonte ijsvogels vliegen af en aan. Eentje zit met een visje in zijn bek naar ons te staren. Vrijwel zeker heeft hij dat te pakken gekregen door roerloos boven het water te hangen en zich dan plots op zijn prooi te storten.
Bonte ijsvogel met buit
Zelfs een piepkleine Afrikaanse dwergijsvogel laat zich opmerken, met zijn oranje borst en zijn grappig blauw hoofdkapje. Amper twaalf centimeter meet hij, toch staat hij er voor bekend zowaar kikkers en gekko’s uit het gras te plukken. Die slaat hij dan dood op een tak en schrokt hij geheel en al naar binnen.
Roodkeelbijeneter
Ook de roodkeelbijeneter voelt zich hier thuis. Rustig zit hij op een tak met zijn schitterend verenkleed te pronken – okerkleurige borst, groene vleugels, blauwe buik, brede zwarte streep door de ogen. En een rode keel, uiteraard.
Kolonistenagame
Helemaal boven op de zandwand wacht een kolonistenagame onbeweeglijk af. De hitte van de dag schuwt hij niet. Zijn bonte kleuren verraden zijn stemming – het broedseizoen is aangebroken. Zijn vale bruine kleur heeft plaatsgemaakt voor een diepblauwe romp, een fel oranje kop en dito staart.
In de schaduw van een boom ligt een reusachtige krokodil af te koelen. Stokstijf, alsof het een plastic kopie is, met de muil wijd open. Een ander exemplaar waggelt stug door het gras richting rivier. Enkele knobbelzwijnen zijn op hun hoede, maar voorlopig hebben ze niets te duchten.
Nijlkrokodil, wrattenzwijn
Zelfs geknield is het wijfje van een zadelbekooievaar nog steeds een imposante figuur. Grappig ook, want haar knieën plooien voorwaarts, haar kuiten liggen dus voor haar in het korte gras. Heel opmerkelijk is haar lange, rode snavel met een zwarte band en helemaal bovenaan een geel, zadelvormig schildje. Dat het een wijfje is, ziet Etchi onder meer aan haar gele irissen.
Zadelbekooievaar
Diep verscholen in het gebladerte van een boom ligt een varaan van de koelte te genieten. Krokodilleneieren zijn z’n ding. Daar is hier geen tekort aan, vermoeden we, want iets verderop liggen nog eens drie krokodillen onder een boom te suffen.
Steeds luider zwelt nu het doffe gerommel aan van water dat zich naar beneden stort. Nog een laatste bocht in de rivier, en we komen oog in oog met Murchison Falls, het kroonjuweel van het park. Wit schuimend perst het water zich met groot geweld door een verticale spleet tussen dichtbegroeide, donkere rotsen. Amper zeven meter breed is die spleet. Voor de Witte Nijl vormt ze het eindpunt van het ruigste segment op haar tocht naar de Middellandse Zee, met een verval van 350 m over 80 km.
Murchison Falls
Even voor vier vatten we de klim aan naar de top van de waterval. Aanvankelijk voert het pad ons door dichte bebossing over de oever van de rivier.
Zowat om de honderd meter hangt een kooi van helblauw en zwart textiel aan een tak. Dat betekent dat hier tseetseevliegen zitten, want die zijn dol op die kleuren. Argeloos strijken ze op het giftige textiel neer. Of ze laten zich door de kooi insluiten. Een hele geruststelling is dat. Of net niet.
Val voor tseetseevliegen |
|
Kolonistenagame |
Spectaculair is het zicht vanaf Baker’s Rock, een lage rots die puntig in het water steekt. Het was Samuel Baker die in 1864 als eerste Europeaan Murchison Falls aanschouwde en de waterval zijn huidige naam gaf.
Gaandeweg komt van achter de heuvelrug een tweede waterval tevoorschijn, breder nog dan de eerste. Kennelijk splitst de Witte Nijl zich in twee, vooraleer zich over een hoogte van 36 m van het plateau naar beneden te storten. Aan de Victoriawatervallen kan het tafereel niet tippen, maar we zijn onder de indruk.
Steeds steiler wordt het pad nu, terwijl de beschikbare tijd zienderogen slinkt – om vijf uur verwacht Etchi ons terug op de boot. Het wordt doorzetten, maar dat loont de moeite.
Van op de top kijken we over de weidse omgeving uit. Bulderend perst de Witte Nijl zich door de smalle kloof en hult de schaarse toeschouwers in een nevelgordijn waarop de zon een ragfijne regenboog schildert. Wit razend schuim lijkt de kloof volledig te vullen. In de verte glijdt het rustige Nijlwater verder naar het oosten alsof er niets gebeurd is.
Witte Nijl
Ooit lag er een voetgangersbruggetje over de smalle kloof. Nergens in Afrika kan je zo goedkoop een brug over de Nijl leggen, had Winston Churchill hier immers in 1907 geopperd. Gelukkig maakte de rivier daar binnen het jaar komaf mee. Vandaag herinnert enkel een stomp pilaartje nog aan het infame bouwsel.
Voor het koninkrijk Boenyoro hebben de watervallen altijd een bijzondere betekenis gehad. Oorspronkelijk waren ze naar Kabalega vernoemd. Als omukama, koning van Boenyoro, wist deze lokale held op het einde van de 19e eeuw jarenlang weerstand te bieden aan de oprukkende Britten. In 1972 nog ondernam Idi Amin een vergeefse poging om de naam Kabalega Falls terug in te voeren. Toen de huidige omukama, Solomon Gafabusa Iguru I, in 2013 de watervallen bezocht, was dat dan ook een bijzonder symbolische gebeurtenis. Een koperen gedenkplaat herinnert ons daar nog steeds aan.
Nergens in Afrika kan je zo goedkoop een brug over de Nijl leggen, had Winston Churchill hier in 1907 geopperd
Witte Nijl
Etchi zet er meteen de vaart in, op de terugweg naar de ferry van Paraa. Nijlpaarden zijn er nog steeds te kust en te keur. Op zoek naar voedsel heeft een wijfje zich met haar piepjong veulen op de oever gewaagd. Ze vertrouwen het zaakje niet en duiken pijlsnel het water in.
De karmijnrode bijeneters en de bonte ijsvogels zijn nog steeds van de partij. Een nimmerzat en een slangenhalsvogel zitten samen op een dorre tak. Een zeearend koestert zich in de warme stralen van de avondzon. Een reuzenreiger schrijdt door het hoge gras.
Nijlpaard
Dan komen de nijlpaarden weerom de show stelen. Met herwonnen enthousiasme spoort Etchi zijn nijlpaard aan zijn muil wijd open te sperren. Maar het dier is niet te vermurwen. Een tikkeltje ontgoocheld zet Etchi de vaart verder. Zodra we hem echter de rug toekeren, spert het nijlpaard de muil wijd open. Etchi kirt van vreugde.
Kwart voor zes is het als we aan land gaan. De jeeps zetten zich in beweging naar Pakuba Safari Lodge, op het plateau boven de Albertnijl. Een rit van een twintigtal kilometer wordt dat, die Richard prompt in een avondsafari omzet. Een zwartbuiktrap schrijdt door het gras. Een veeg teken, want deze loopvogels vertonen zich liefst op plekken waar het veel regent.
Heel even wordt een leeuwin gespot, maar ze vleit zich languit neer tussen het hoge gras. Voor de jacht is ze nog niet klaar. Het jonge mannetje dat wat later opdaagt, evenmin.
Noordelijke hoornraven
Twee hoornraven scharrelen door het gras. Fysiek zijn ze bijna elkaars gelijke. Enkel de keelzak verraadt hun geslacht – rood bij het mannetje, blauw bij het wijfje. Doorgaans vormen ze een koppeltje voor het leven. Sprinkhanen, slangen en zelfs kleine knaagdieren zijn best op hun hoede als zij in de buurt zijn. Een beetje zoals het handvol kobs dat verderop twee gevlekte hyena’s angstvallig in de gaten houdt terwijl ze door de avondschemering dolen.
Geen plek met een weidser panorama dan Pakuba Lodge, het comfortabele hotel dat in de jaren zestig van op een hoogte over de Albertnijl uitkeek. Zelfs Idi Amin was erdoor gecharmeerd. In die mate, dat hij zich de idyllische plek toe-eigende, en er zijn buitenverblijf van maakte. Graag ontving hij er gasten. De legende wil dat hij er vaker verbleef dan in zijn paleis in Kampala. Wellicht verklaart dat ook de nabijheid van de airstrip.
Tegenwoordig resten van Pakuba Lodge enkel nog de ruïnes. Niet meteen een plek om op te zoeken, ware het niet dat leeuwen en zelfs luipaarden zich weleens op de kale, verweerde muren laten opmerken terwijl ze de omgeving afspieden.
Maar het is vergeefse moeite, Richard vangt bot. Een boogscheut verder wacht ons de nieuwe Pakuba Safari Lodge.
Donderdag 14 juli | Murchison Falls National Park
Even voor zes rijden de jeeps de inktzwarte duisternis in. Alleen het monotone zwiepen van de ruitenwissers breekt de stilte. Om half een vannacht kondigde onweergeroffel het wateroffensief aan, een half uurtje later regende het pijpenstelen. Nu regent het nog wat na.
Een laatste keer voert Richard ons door Buligi, de landtong met haar dierenweelde. De nachtelijke regen heeft zijn tol geëist en van sommige zandpistes een modderpoel gemaakt. Richard en David hebben er hun handen aan vol. Op zoek naar vaste grond hellen de jeeps soms 30 tot 40 graden over.
Na een half uurtje kunnen we rechts doorheen de vage klaarte de Albertnijl waarnemen. In het schemerduister wijst Richard enkele silhouetten aan. Kennelijk zijn de giraffen al op pad.
Even na half zeven bereiken we de open savanne. De daken van de jeeps gaan open, ook al regent het nog een beetje. Waterbokken en hartenbeesten zijn al van de partij, en ook een kleine bosbok. Maar het is nog te donker om de witte stippen en strepen op diens roodbruine vacht te onderscheiden.
Niets ontgaat Richard, zelfs niet in de schemering. Op de rand van de zandpiste, net naast het bandenspoor van de jeeps, is een mestkever zich aan het uitsloven. Op zijn voorpoten steunend duwt hij met zijn achterpoten een perfect rond mestballetje voort. Een sterk staaltje is dat, want het balletje is ongeveer vijf keer groter dan hijzelf. Het wijfje zal er haar eieren in leggen, de larven zullen zich voeden met de mest. Een tweede mestkever klampt zich aan de bol vast en laat zich doodleuk meerollen. Ongetwijfeld zullen de rollen straks omgekeerd worden.
Gaandeweg wordt het struikgewas weer wat dichter. Vogelgeluiden omringen ons langs alle kanten, maar de beestjes laten zich amper zien – een sporenkievit, een lelkievit, enkele witwangfluiteenden.
Kobs
Een beetje beduusd staan twee dozijn kobs op een open terrein in één richting te staren. Geen enkel individu is aan het grazen. Vreemd is dat.
Wie de dader dan wel is, is niet meteen duidelijk
Lang laat de verklaring niet op zich wachten. Iets verderop doen twee gestreepte jakhalzen – een koppeltje wellicht – zich aan het verse kadaver van een kob te goed. Een volwassen mannetje moet het geweest zijn, één van de sierlijke geringde hoorns steekt nutteloos geworden boven het gras uit.
Gestreepte jakhals met gedode kob
Dat de jakhalzen de kob zelf gedood zouden hebben, lijkt hoogst onwaarschijnlijk. Een antilopenjong kunnen ze met wat geluk verschalken, een volwassen mannetje niet. Wie dan wel de dader is, is niet meteen duidelijk.
Palmgier
Dat er hier lekkers te rapen valt, hebben enkele palmgieren al lang in de gaten. Geduldig zitten ze net boven de plaats delict op een struik hun beurt in de pikorde af te wachten. Iets verderop lijkt een zwarte wouw dezelfde intentie te hebben.
Witruggier
Een witruggier deelt een kale boom met een half dozijn piapiacs. Vaak zal je die zwarte kraaiachtigen in groep over de grond zien tippelen op zoek naar insecten. Ooit was de witruggier de meest verspreide gier in Afrika, maar de laatste jaren gaat hij er in een sneltreinvaart op achteruit. Hij wordt nu zelfs tot de sterk bedreigde soorten gerekend. De aantasting van zijn leefgebied door de mens heeft daar veel mee te maken.
Kapgier
Ook de kapgier heeft het knap lastig, een beetje hetzelfde verhaal als de witruggier. Een grappige verschijning is het. Met zijn roze hoofdhuid en het vreemde kapje op zijn kruin lijkt hij wel een strenge rechter.
Witwangfluiteenden
Gaandeweg begint het nu wat feller te regenen. Het dak gaat dicht. Erg is dat niet, want we naderen de ferry. Enkele hyena’s dolen door het gras. Zijn zij het wellicht die de kob te pakken kregen?
Hyena
Twee apen met een bruinrode vacht, een wijfje met haar jong, banen zich een weg door het natte gras. Huzaarapen zijn het, hun zwart gezicht omgeven door een grijswitte baard. Deze open savanne is hun leefgebied. Zonder gevaar is dat niet. Maar ze zijn onverschrokken, en zelfs in staat een jakhals te verjagen. Hun arsenaal aan alarmkreten is zo verfijnd dat ze bij dreigend gevaar hun makkers zelfs kunnen melden welk dier het is dat hen belaagt.
Huzaarapenwijfje met jong
Als allerlaatste gaan onze jeeps aan boord van de ferry. Dat maakt acht voertuigen in totaal, de ferry staat afgeladen vol.
Om kwart na negen staan we op de zuidelijke oever van de Victorianijl. Vijfentwintig minuten later staan we daar nog steeds. Administratief-financiële perikelen met de parkwachters houden ons op. Richard blijft er onverstoorbaar bij.
Vrij snel gaat het nu zuidwestwaarts, richting Butiaba aan de oever van het Albertmeer. Via Bugungu Gate verlaten we het park. De bewoonde wereld doet zijn intrede. Grijze, ronde hutten met conische daken van gedroogd gras verschijnen langs de weg.
Jaak Palmans
© 2016, 2017 | Versie 2022-02-24 21:15
Lees het vervolg in (2/4)