Gezocht – De Samburu Five
Kenia | Anno 2009
Zaterdag 11 juli | Nairobi – Samburu
Zondag 12 juli | Samburu National Reserve
Zaterdag 11 juli | Nairobi – Samburu
De Samburu Five, daar hadden wij nog nooit van gehoord. Dat het een allusie is op de fameuze Big Five – de buffel, de leeuw, de luipaard, de neushoorn en de olifant – kunnen we wel raden. Maar meer dan een goedkoop smoesje om toeristen te lokken hoeven we daar niet achter te zoeken, vermoeden we. Wait and see, grijnst Peter. Hij maakt zich sterk dat we binnen zesendertig uur de vijf grote diersoorten gezien zullen hebben die je nergens in Kenia kan ontmoeten, behalve in het natuurreservaat van Samburu.
De toon is daarmee gezet. Onze verkenning van de Oost-Afrikaanse savanne blijkt veel meer in petto te houden dan we verwacht hadden. Het is acht uur in de ochtend, met een uitgebreid ontbijtbuffet en verrassend goede koffie achter de kiezen laten we het drukke Nairobi achter ons. Dat de meeste Kenianen hoofdzakelijk aan de linkerkant van de weg rijden, hebben we gisteravond al kunnen vaststellen. Dat rode en groene lichten vooral dienen om aan te geven op welke plekken je rechts of links kan afslaan eveneens.
De Samburu Five, daar hadden wij nog nooit van gehoord. De Oost-Afrikaanse savanne blijkt veel meer in petto te houden dan verwacht
Een lange rit zal het worden, minstens 330 km. Die tocht zal ons vrijwel de hele dag over de A2 noordwaarts voeren, in een wijde bocht rond Mount Kenya. Peter staat er op dat we onze veiligheidsgordels gebruiken. Mochten we daaraan twijfelen, dan zal zijn rijstijl ons wel op andere gedachten brengen.
Een week lang zullen we onder de hoede staan van onze twee chauffeurs-gidsen – Peter, een boom van een vent, en Daniël, een maatje kleiner. Ze hebben twee Landrover Defenders mee. Die zien er wat oubollig uit, maar dat is wellicht een handelsmerk van Landrover, want de voertuigen zijn slechts 3,5 jaar in dienst. Tweemaal acht zitplaatsen volstaan ruimschoots voor ons groepje, maar de bagageruimte, dat is andere koek. Jammer dat Peter en Daniël niet over een koevoet beschikken.
De lucht is dichtbewolkt en grauwgrijs. Echt warm is het niet. Al ligt de evenaar slechts honderdvijftig kilometer noordwaarts, toch reikt de thermometer niet hoger dan 15 °C. We zitten dan ook ruim zestienhonderd meter boven de zeespiegel.
Ondertussen laat Peter ons met Kenia kennismaken. Met zijn oppervlakte van 583 000 km² is dit land bijna twintig keer zo groot als België of iets groter dan Frankrijk. Ongeveer 39 miljoen mensen wonen er, verdeeld over 42 stammen. Die verschillen nogal vaak van mening over de wijze waarop het maatschappelijk leven georganiseerd hoort te worden.
Qua taalaanhorigheid vallen die stammen in drie groepen uiteen. Het langst aanwezig in Kenia zijn de stammen die uit het noordoosten van Afrika afkomstig zijn en een koesjitische taal spreken, een taal die verwant is met die van de Marokkaanse berbers. Tegenwoordig is dat niet meer dan een piepkleine minderheid.
Veel belangrijker zijn de Bantoevolken van West-Afrikaanse afkomst, waaronder de Kikuyu, de Kamba en de Meru. Het zijn vooral de Kikuyu die in het Kenia van vandaag de lakens uitdelen. Ze maken bijna een kwart van de bevolking uit. Aan Kenia schonken ze Jomo Kenyatta, de eerste president van het land. Aan ons schenken ze Daniël, onze tweede chauffeur-gids.
Hier is het dat we de Keniaanse roots van Barrack Obama moeten zoeken, want diens vader was een Luo
De derde groep wordt gevormd door stammen die voornamelijk uit Soedan afkomstig zijn en een nilotische taal spreken. De talrijkste daarvan zijn de Luo, ze vertegenwoordigen ongeveer twaalf procent van de Keniaanse bevolking. Hier is het dat we de Keniaanse roots van Barrack Obama moeten zoeken, want diens vader was een Luo.
Ook de Kalenjin spreken een nilotische taal. Met elf procent vormen ze een aanzienlijk deel van de Keniaanse bevolking. Onze Peter behoort tot de Kalenjin, meer bepaald tot de substam der Kipsigis. Komt het op sportieve uitstraling aan, dan zijn het vooral de Kalenjin die hoge toppen scheren – ongeveer 70 % van de Keniaanse elite-hardlopers behoort tot deze stam. Voorts zijn er nog de Samburu en de Turkana. En natuurlijk ook de Masai. Al maken ze slechts twee procent van de bevolking uit, toch zijn deze nomaden wereldwijd verreweg het meest bekende volk van Kenia.
Ananasaanplantingen van Del Monte schuiven ondertussen aan de raampjes voorbij. Op de koffieplantages wordt de milde, aromatische arabica geteeld. Kwalitatief overtreft die de robusta waarmee we in het westen meer vertrouwd zijn. Kennelijk hebben we daar vanmorgen bij het ontbijt reeds van mogen genieten. Over het weer is Peter veel minder enthousiast. Veel te weinig regen viel er in het vruchtbare hoogland. Uitgestrekte velden met compleet verdorde maïsstokken zijn daar het meest zichtbare gevolg van.
|
Een veertigtal kilometer voorbij Thika kruisen we de Tanarivier, de langste van Kenia, duizend kilometer lang. Talloze politiecontroles langs de weg moeten de wapenhandel naar Somalië tegengaan, aldus Peter. Want via een goede wegeninfrastructuur probeert Kenia de handel met Somalië op te krikken en zo dit land uit zijn internationaal isolement te halen. Met een balorige of extremistische buur is Kenia immers niet gebaat. Maar wapenhandel behoort niet tot de opties. Daar probeert de politie een stokje voor te steken.
Een African Curio Shop langs de weg blijkt de meest geschikte plaats te zijn voor een sanitaire stop en een korte rustpauze. Het zal een vast ritueel worden tijdens onze grotere verplaatsingen – een bezoekje aan een plaswinkel. Zoals het hoort zijn de op westerse billen afgestemde, zeer propere wc’s er enkel toegankelijk via een galerij die volgestouwd is met het resultaat van de vlijt van lokale ambachtslui. Honderden, duizenden, soms tienduizenden stuks houtsnijwerk staan er geduldig te wachten om voor een zacht prijsje van eigenaar te veranderen. Doorgaans zijn in een ver hoekje maskers uit naburige dorpen uitgestald die wel enige authenticiteit uitstralen – door de verkopers steevast met ernstige blik en opgetrokken wenkbrauwen antiques genoemd.
Een half uurtje later zetten we onze wijde bocht rond Mount Kenya via de A2 voort. Links in de verte is nog net het Aberdaregebergte zichtbaar. Daar, in de buurt van Nyeri, bevindt zich volgens Peter het Treetopshotel. Van dat hotel zouden weinigen ooit gehoord hebben, ware het niet dat de vijfentwintigjarige Elisabeth Windsor er op 6 februari 1952 vernam dat haar vader, koning George VI, die nacht volkomen onverwacht in zijn slaap overleden was. Ze ging er slapen als prinses, ze werd er wakker als koningin.
Kandelaarboom
Een opvallende verschijning in het landschap zijn de kandelaarbomen, vetplanten met de allures van een boom. Als armen van een kandelaar groeien cactusachtige takken uit de boomstam. Tot tien meter hoog kunnen deze planten worden. Zoals de Latijnse naam candelabra euforbia doet vermoeden, is de plant uiterst giftig. Als het witte sap van de boom in het menselijk oog binnendringt, heeft dat blindheid tot gevolg.
Chaka – Groente en fruitmarkt
De kleurrijke groente‑ en fruitmarkt van Chaka, op de grindstrook tussen de asfaltweg en het treinspoor, biedt ons een eerste kans om de fototoestellen boven te halen. Voorts valt er op het dorre plateau niet veel te beleven. Toch duiden armoedige nederzettingen in de verte er op dat er mensen zijn die zich hier trachten te handhaven. Kikuyu zijn dat, luidens Peter. Na de verkiezingen van december 2007 en de rellen die daarop volgden, werden ze verplicht zich hier te vestigen. Verderop huizen dan weer Borana die door Kikuyu verdreven zouden zijn.
Chaka – Groente en fruitmarkt |
|
|
Tegenliggers, bochten of hellingen maken weinig indruk op Peter. Doorgaans racet hij over de rechterrijstrook door het landschap omdat hij daar minder hindernissen ontmoet. Enkel verkeersdrempels slagen er in om zijn respect af te dwingen – dat zegt dan ook alles over die drempels. Wat Peter te vertellen heeft, onderstreept hij in zijn tomeloos enthousiasme met drukke armbewegingen. Wellicht is hij ook geneigd zijn voeten daarbij te gebruiken, maar dat spoort niet met zijn prioriteiten, want dan zou hij gas moeten lossen.
Ondertussen hebben we het gebied van de Meru bereikt. Alhoewel het zwaartepunt van de rozenteelt wat verder naar het westen rond het Naivashameer ligt, kennen ze er in deze vallei toch ook wat van. De rozen die in de reusachtige serres geteeld worden, staan minder dan vierentwintig uur na de pluk op de Amsterdamse vroegmarkt te koop. Pientere Nederlandse tuinders hebben de ideale klimatologische omstandigheden van het Keniaanse hoogland – dag en nacht gematigde temperaturen, twaalf uur per dag een hoge lichtintensiteit, en dat alles het ganse jaar door – maximaal weten uit te buiten.
Heel even houden we halt in Nanyuki, een stadje op de evenaar. Ruim vijftig kilometer verder is onze wijde bocht rond Mount Kenya voltooid. Pal noordwaarts gaat het nu, richting Isiolo. Meteen komt er ook een einde aan de uitstekende asfaltweg. De A2 wordt nu tot een smalle grindweg gereduceerd die beurtelings links en rechts van de asfaltweg in aanbouw loopt. Te midden van de enorme stofontwikkeling kan Peter zich pas ten volle uitleven met het inhalen van voertuigen.
De rozen die in de reusachtige serres geteeld worden, staan minder dan vierentwintig uur na de pluk op de Amsterdamse vroegmarkt te koop
Ondertussen zijn ook vingerkandelaarbomen in het landschap verschenen, de miniversie van de kandelaarbomen. Geen dier vreet van deze boompjes, zo giftig zijn ze. Enkel de neushoorn is er immuun voor. Vissers snijden wel eens takken van zulke boom en werpen deze in het water. Prompt komen de vissen dan verdoofd boven drijven, de vissers hebben ze maar voor het opscheppen.
De lange lintbebouwing van Isiolo vormt zowat de laatste beschaafde pleisterplek langs de A2 op weg naar de Ethiopische grens. Veel comfort zal je de komende vijfhonderd kilometer niet meer vinden. Het stadje is dan ook befaamd voor de mix van nomadische stammen die je er kan aantreffen – Somali, Samburu, Turkana, Borana.
Maar ook voor sluimerende conflicten tussen moslims en christenen staat Isiolo bekend, aldus Peter. Beide gemeenschappen vormen elk zowat de helft van de lokale bevolking. Niet geheel ten onrechte noemt Peter de recente Saint Eusebius Catholic Cathedral een reusachtig gebouw, veel te groot voor deze omgeving. Het is afgesloten met een hekken, niemand komt er ooit, niemand weet waarom het er staat, beweert hij stellig. Wellicht een statement tegenover de islam, om de sluimerende christelijke aanwezigheid wat extra in de verf te zetten?
Wat verderop prijkt de recente moskee, ook al een maatje te groot voor deze omgeving. Maar volk is er wel. Meteen valt de universele begroeting met de gestrekte middelvinger ons ten deel – met beide handen nog wel.
Snel gooit Peter het over een andere boeg. Kleuteronderwijs vangt in Kenia in principe aan als je vier jaar bent, zo legt hij uit, lager onderwijs op zes jaar. Deze onderwijsniveaus zouden gratis zijn. Secundair onderwijs daarentegen kost honderd tot honderdvijftig dollar per jaar als je naar het openbaar onderwijs gaat. Privéonderwijs is dan weer twee‑ tot driemaal zo duur.
Zo’n twintig kilometer ten noorden van Isiolo, meer dan driehonderd kilometer van Nairobi, wordt ons geduld eindelijk beloond. We naderen Samburu National Reserve, onze eindbestemming voor vandaag.
Samburu National Reserve
In feite krijg je hier drie National Reserves voor de prijs van één. Shaba ligt net ten oosten van de A2, ten westen liggen Samburu en Buffalo Springs, van elkaar gescheiden door de Ewaso Ng’iro-rivier. Samen zijn ze niet meer dan driehonderd vierkante kilometer groot – iets minder dan tweemaal de oppervlakte van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Toch beloven ze een rijke diversiteit aan unieke zoogdieren.
Schermacacia met groene bavianen
Even voor half twee rijden we via Ngare Mara Gate het park Buffalo Springs binnen. Prompt vervelt onze saaie rit tot een safaritrip. Op het groene gewelf van een schermacacia zitten een vijftiental groene bavianen of anubisbavianen. Ze zijn uit op de zaadjes van de boom. Soms schudden ze aan de takken, zodat de zaadjes naar beneden vallen en hun kornuiten ze daar maar voor het rapen hebben. Enkele thomsongazellen hebben dat spelletje in de gaten gekregen en vervoegen het gezelschap onder de boom.
Somalische struisvogel
Wat verder staat een grote struisvogel ons aan te staren. Het is een Somalische struisvogel, een vrij zeldzame soort, herkenbaar aan de lichtblauwe hals en poten bij het mannetje. Hiermee hebben we ons eerste exemplaar van de Samburu Five al te pakken. Want deze struisvogels tref je enkel in dit gebied aan. In de andere parken van Kenia is het de masaistruisvogel met de roze hals en poten die de dienst uitmaakt. Dat beide soorten de afgelopen vier miljoen jaar uit elkaar gegroeid zijn, heeft met de Grote Afrikaanse Slenk te maken die zich als een wig tussen hun leefgebieden gevormd heeft.
Dikdik
Aan de horizon wijst Peter ons een heuvel aan in de vorm van een mensengelaat. Voor de Samburu is dit nog steeds een heilige berg waar ze gaan bidden en offeren.
Met zijn lange dunne nek lijkt het wel alsof de gerenoek altijd al een giraffe had willen zijn
Gerenoek
Waarachtig, er staat een gerenoek tussen de struiken. Het paradepaardje van Samburu is dit, want elders in Kenia vind je dit dier niet, beweert Peter. Nummer twee op onze bucketlist dus. Met zijn lange dunne nek lijkt het wel alsof deze antilope altijd al een giraffe had willen zijn, vandaar dat ze hem ook giraffengazelle noemen. Hoog op die nek zit een piepklein kopje tussen twee kanjers van oren. Met zijn gewicht van 30 tot 50 kg is het een vrij zware gazelle.
Kurkdroge bedding van de Ewaso Ng’iro
De Isiolorivier is de enige plek waar je in deze parken nog wat water aantreft. De Ewaso Ng’iro daarentegen staat kurkdroog. Haar naam Bruine Rivier dankt ze aan het vele zand dat ze tijdens het regenseizoen meevoert. We kruisen haar droge bedding, rijden via Uaso Bridge Gate het aanpalende Samburu National Reserve binnen en bereiken om twee uur Samburu Game Lodge – 835 m boven de zeespiegel, 64 km ten noorden van de evenaar. Onze lodges kijken over de kurkdroge rivierbedding uit. Aan de overkant schrijdt net een kudde olifanten plechtig door de savanne. Tussen de struiken ontwaren we enkele koedoes. Her en der zitten vervetaapjes, ze rennen zelfs over de balustrade van de terrassen.
Vervetapen – Wijfje met jong
Half vijf is het als we onze eerste echte safari – het Kiswahiliwoord voor reis – aanvatten. Safari’s zijn meestal enkel zinvol tijdens de vroege ochtenduren en in de vooravond, omdat dieren zich tijdens de hete middaguren graag gedeisd houden. Dat hebben ze overigens met toeristen gemeen. De kijkgaten in het dak van de jeeps zijn opengelegd, rechtstaand in de jeeps kunnen we de volledige omgeving observeren.
Enkele gierparelhoenen scharrelen door het gras, op zoek naar insecten en zaadjes. Vreemde creaturen zijn het, met hun blauwe lijf, hun zwart-wit gevlekte veren en hun bruinros kopje. Hoofd en nek lijken wat op die van een gier – vandaar hun naam.
Waterbok (m)
Waterbokken (v)
Waterbokken herken je meteen aan de mooie witte cirkel op hun achterste. Alsof ze op een witte, pas geverfde wc-bril zijn gaan zitten, aldus Peter. Vooral wijfjes zien we, maar ook enkele mannetjes met de typische hoorns.
Dikdiks vormen koppels voor het leven en zijn hondstrouw. Sterft één van beide, dan zal de overblijvende partner nogal eens zelfmoord plegen
Dikdiks |
|
Wrattenzwijn met roodsnavelossenpikkers |
Tussen het dichte struikgewas ontwaren we enkele dikdiks. De kleinste antilopen van de savanne zijn dat, amper drie tot vijf kilogram zwaar en 30 tot 40 cm hoog op fragiele pootjes. Ze zijn niet eens veel groter dan de olifantendrollen waar ze tussen lopen. Bescherming zoeken ze graag in dicht struikgewas. Met geurklieren op hun snuit markeren ze dan preventief enkele vluchtroutes, zodat ze zich snel uit de voeten kunnen maken als er gevaar dreigt. Zo weten ze hun levensduur doorgaans tot acht jaar te rekken. Steeds vormen ze koppels voor het leven en zijn ze hondstrouw. Want als één van beide sterft, dan zal de overblijvende partner nogal eens zelfmoord plegen, bijvoorbeeld door zich voor een leeuw te gooien of in een rivier te springen. Althans tijdens het regenseizoen, mogen we aannemen.
Netgiraffe
|
Dunne witte lijnen lijken de bruine vacht van de netgiraffen met een netvormig patroon te bedekken
Het zit ons mee, we mogen nummer 3 op onze lijst afvinken. Want de gracieuze netgiraffen zijn op het toneel verschenen. Enkel in Zuid-Ethiopië, Noord-Kenia en Somalië komen ze voor. Dunne witte lijnen lijken hun bruine vacht met een netvormig patroon te bedekken. Na de olifanten en de neushoorns hebben ze de derde langste draagtijd van alle zoogdieren, weet Peter. Rustig staan ze de hoge blaadjes van een boom af te grazen.
Olifant
Een groep groene bavianen maakt veel drukte. Het zijn enkel mannetjes, vandaar al dat kabaal. Wrattenzwijnen lopen er tussendoor, nerveus zoals steeds. Op de rug van één van die mannetjes reizen twee roodsnavelossenpikkers mee. Zoals hun naam aangeeft, verkiezen ossenpikkers doorgaans een rund als gastheer. Maar nu doen ze het dus met een zwijn. Met hun snavel schrapen ze insecten en larven uit diens haren en van diens huid. Zowel het zwijn als de ossenpikkers voelen zich daar heel goed bij.
Coöperatief is onze allereerste olifant allerminst. Minutenlang krijgen we niet meer dan zijn edele achterkant te zien, terwijl hij een acaciastruik verorbert. Meer succes hebben we verderop – een handvol olifanten met een jong.
Buffel
|
Vier buffels staan rustig te grazen, enkele met een roodsnavelossenpikker op de rug. Het idyllische tafereel laat niet vermoeden dat deze Afrikaanse buffels, soms ook kafferbuffels genoemd, de reputatie hebben in bos en savanne het gevaarlijkst te zijn voor de mens.
Driekleurige glansspreeuw |
|
|
Verscheidene driekleurige glansspreeuwen huppelen door het gras. Met hun zwarte kop, hun blauwgroene rug en vleugels, en de witte borststreep tussen hun oranjerode buik en blauwe borst behoren ze tot de meest kleurrijke vogels in de savanne.
Het is al bijna zes uur wanneer Peter parmantig aankondigt dat hij naar katachtigen op zoek gaat, liefst terwijl ze achter een prooi aan zitten. Dat lijkt ons te hoog gegrepen. We kunnen ons bezwaarlijk voorstellen dat pakweg een cheeta ergens in de coulissen rustig op Peter zit te wachten om dan op eenvoudig verzoek een of andere performance neer te zetten.
Cheeta of jachtluipaard
Maar Peter valt niet te onderschatten. Tot onze stomme verbazing weet hij vrij snel twee cheeta’s of jachtluipaarden te lokaliseren. Wat voor hem een fluitje van een cent is, is voor ons bijna onbegonnen werk. Eindeloos lang duurt het vooraleer onze ongeoefende ogen erin slagen de sluipende roofdieren in het gras te onderscheiden. Tot de cheeta’s plots een sprint inzetten. Zelfs enkele zebra’s springen schichtig weg, ook al hebben ze van deze veel kleinere katachtigen niets te vrezen. Waarschijnlijk was het een gazelle waar de cheeta’s achteraan zaten, maar ze vangen bot. Een tikkeltje gefrustreerd zetten ze hun speurtocht naar een avondmaal voort.
Onze eigen speurtocht naar avondeten kent meer succes. Het aanbod van de buffetkeuken is op Europese leest geschoeid. Als er al eens iets Keniaans in aanbod is – ugali bijvoorbeeld, bestaande uit granen die tot een dikke pap gekookt worden tot deze hard wordt – reageren we helaas niet met verschroeiend enthousiasme.
Zondag 12 juli | Samburu National Reserve
Half zeven. Safaritijd. Met enkel een kopje koffie achter de kiezen trekken we er op uit. Vrij spoedig maken enkele zebra’s hun opwachting. Geen gewone zebra’s, maar heuse grévyzebra’s. Van hun doordeweekse soortgenoten onderscheiden ze zich door hun grotere gestalte en hun dichtere vacht in de nek, maar vooral door de fijnere strepen en de volkomen afwezigheid van strepen op hun witte buik. Dat is dan nummer 4 op ons lijstje, want grévyzebra’s komen enkel in dit park voor. Meer nog, momenteel leven er in dit park maar vijfentachtig meer, weet Peter. Dat is ontstellend weinig, de soort is met uitsterven bedreigd.
Grévyzebra’s
Aan een acaciastruik staat een drietal gerenoeks te grazen. Een van hen neemt de houding aan waar deze antilopen bekend voor zijn. Kaarsrecht op zijn achterpoten staat hij, terwijl hij zich met zijn voorpoten aan een tak vasthoudt. Grappig, maar oh zo karakteristiek. Tot twee meter hoog kunnen ze op die wijze blaadjes verschalken. Maar net zoals de grévyzebra staat ook de gerenoek er niet goed voor. Slechts driehonderd individuen zijn er nog in dit park, aldus Peter.
Gerenoek in karakteristieke houding |
|
Waterbok |
Een groepje impala’s graast tussen de struiken. Zulke familiegroep bestaat uitsluitend uit wijfjes en jongen onder de hoede van één mannetje. Maar gezellige onderonsjes zijn hun zelden gegund. Steeds hangt er ergens in de buurt wel een vrijgezellenclub van jonge mannetjes rond. Geregeld moet het oudere mannetje dan zijn harem tegen een van die concurrenten verdedigen. Delft het mannetje het onderspit, dan ziet hij zijn harem niet meer terug. Wordt hij daarentegen met een leeuw geconfronteerd, dan zal hij zijn harem beschermen door zichzelf op te offeren. Zo gaat dat in een goed huwelijk – niet alleen de lusten, maar ook de lasten.
Vervetaap |
|
Impala |
Peter wijst een kigelia africana aan, doorgaans een worstenboom genoemd. Dat aan de takken van de boom grote worstvormige vruchten bengelen die tot één meter lang en vijftien centimeter dik kunnen zijn, zal wel niet vreemd zijn aan die naamgeving. De plaatselijke bevolking maakt er moratina van, een lokaal bier.
Naar de dader is het niet ver zoeken – een leeuwin zit nog steeds rustig aan het achterlijf van de grévyzebra te knagen
We steken de uitgedroogde Ewaso Ng’iro over naar Buffalo Springs. Eigenlijk heeft onze jeep alleen een permit voor Samburu, maar daar doet niemand moeilijk over. Dan krijgt Peter plots via de CB een bericht binnen. Meteen zet hij het op een racen. Een grévyzebra ligt dood op de grond met de ogen wijd opengesperd, de onderbuik opengereten, de ingewanden losjes in het gras. Bloedsporen aan de nek wijzen op de beet die wellicht fataal was. Naar de dader is het niet ver zoeken – een leeuwin zit nog steeds rustig aan zijn achterlijf te knagen. De dood is dagelijkse kost in de savanne. Letterlijk. En nu zijn de grévyzebra’s nog met 84, als we goed kunnen rekenen.
|
|
Beisa (oryx) |
Gaandeweg omsingelen een twaalftal toeristenbusjes het kadaver. De leeuwin ziet haar appetijt bedorven door al die drukte en druipt af met bloedrode muil. Dat is alleen in Samburu mogelijk, een leeuwin die haar buit in de steek laat. Geen enkele concurrent zal er mee aan de haal gaan. In de Masai Mara zou dat anders uitdraaien, weet Peter met zekerheid.
Beisa’s kunnen het zeer lang zonder water stellen, langer zelfs dan een dromedaris
|
Onze Samburu Five is nu compleet – de Somalische struisvogel, de gerenoek, de netgiraffe, de grévyzebra en de beisa
Een zestal flink uit de kluiten gewassen antilopen staan rond een termietenheuvel te grazen. Ons geluk kan niet op – dit zijn beisa’s, ook wel Oost-Afrikaanse spiesbokken of oryxen genoemd.
Dikdik
Impala’s (m)
De volledige Samburu Five kunnen we nu op ons palmares schrijven, vijf diersoorten dus die je elders in Kenia niet zal aantreffen – in volgorde van aantreden zijn dat de Somalische struisvogel, de gerenoek, de netgiraffe, de grévyzebra en de beisa. Al zal de toekomst ons leren dat we Peters aanspraken met een korreltje zout mogen nemen. Sommige leden van de Samburu Five zullen we tot onze lichte verbazing ook in het zuiden opnieuw ontmoeten.
Leeuwinnen
Toch blijven het indrukwekkende beesten, deze beisa’s. Onderscheid tussen mannetjes en wijfjes is heel moeilijk te maken, alhoewel de wijfjes iets kleiner zijn. Beide dragen ze indrukwekkende hoorns die 60 tot 120 cm lang kunnen worden. Beisa’s leven graag in droge halfwoestijnen en in open savanne en kunnen het zeer lang zonder water stellen, langer zelfs dan een dromedaris.
Leeuwinnen
Leeuw
Weer sputtert er een bericht uit de CB. Prompt racet Peter naar het zebrakadaver, maar daar blijkt niets aan de hand te zijn. We zakken af naar de bosjes waar de leeuwin daarstraks verdween. Daar is er wel leven in de brouwerij. Kennelijk maakt de leeuwin deel uit van een troep van een tiental leeuwinnen en jongen. De dans van de busjes rond de dieren kan beginnen. Voor de leeuwen maakt dat niet veel uit, tussen de busjes door steken ze de weg over.
Von der deckens tok |
|
Leeuwin |
Dan krijgen we de mannetjesleeuw in de gaten, in de schaduw van een acacia. Van al die drukte wordt ie nerveus, want dat leidt alleen maar de aandacht van zijn leiderschap af. Met de leeuwinnen in zijn kielzog zoekt hij andere horizonten op – een indrukwekkende parade door de savanne.
Olifanten in de bedding van de Ewaso Ng’iro
We kruisen de Ewaso Ng’iro op weg naar onze lodge. Door de droge rivierbedding schrijdt een kudde olifanten voort alsof ze een reclamespot voor Côte d’Or aan het maken zijn. Een oud graf langs de weg herinnert ons eraan dat zich hier vroeger een kraal van de Samburu bevond, voor het park er in 1985 kwam.
Op voorstel van Peter trekken we er na het ontbijt op uit om Lokuro te bezoeken, een kraal waar vooral Samburu wonen, maar ook enkele Turkana. De kraal bevindt zich boven op een dorre heuvel, waar de sporadische wind voor koelte kan zorgen. Een omheining van dorre acaciastruiken met lange scherpe doornen moet ongewenste bezoekers buiten de nederzetting houden.
De kraal bevindt zich boven op een dorre heuvel, waar de sporadische wind voor koelte kan zorgen
Lokuro |
|
|
Zo’n vijfentwintig hutten staan er, met wanden en daken van dunne takken. Waterdicht kan je dat niet noemen, maar de Samburu zijn nomaden. Aan vaste bewoning hechten ze weinig belang. Aangezien dan toch eindelijk regens verwacht worden, hebben ze de daken improvisatorisch met een chaotisch amalgaam van papier, karton en textiel afgedekt om het regenwater toch enigszins buiten te houden.
Lokuro
Samuel, een van de inwoners, beheerst het Engels voldoende om ons namens zijn stamgenoten te woord te staan. Buiten de kraal worden we opgewacht door een tiental mannelijke dansers, getooid met struisvogelveren. De mannen zullen onder meer een welkomstdans voor ons opvoeren. Ze begeleiden zichzelf vocaal, de choreografie is eerder exotisch dan verbluffend. De vrouwen dragen zeer brede halskragen van kleurrijke kraaltjes. Bij de Samburu overheersen de rode kraaltjes, bij de Turkana de blauwe. Terwijl de vrouwen dansen, zwiepen ze de halskragen met schouders en borsten krachtig de hoogte in. Begeleid door de zingende en dansende mannen huppelen we samen de kraal binnen.
Welkomstdans
De vrouwen dragen zeer brede halskragen van kleurrijke kraaltjes. Bij de Samburu overheersen de rode kraaltjes, bij de Turkana de blauwe
Tot tien vrouwen mag een Samburuman hebben, aldus Samuel. Naar eigen zeggen probeert hij zijn stamgenoten ervan te overtuigen dat één vrouw en vier kinderen ook al welletjes is. Onderwijs wordt sterk gepromoot, onder andere dat van het Engels. Twee jongeren die van hier afkomstig zijn, zouden het al tot op de universiteit geschopt hebben. Met onze financiële bijdrage worden onder meer dergelijke studiebeurzen gefinancierd – in één adem dankt hij ons voor onze bijdrage die hij nog in het verschiet heeft.
|
|
Voorts wordt het er bij zijn stamgenoten niet zonder succes ingehamerd dat ze melk en water horen te koken voor consumptie. Gecontamineerd water eiste vroeger veel doden. Ook malaria en tbc eisen nog steeds hun tol. Medicijnmannen vertrouwen nog altijd op natuurlijke planten en kruiden, maar dat zet niet altijd zoden aan de dijk.
Door het lage, smalle deurtje betreden we het duistere interieur van een hutje. Enkele kuikentjes rennen verschrikt tussen onze voeten door naar buiten. Het plafond is vrij hoog, we kunnen er zowaar in recht staan. Dit is dan ook een Turkanahutje, die van de Samburu zijn lager.
Een kleine plek te midden van dorre acaciabomen aan de rand van de kraal fungeert als schooltje
De vloer van de kleine ruimte is voor een deel met een koeienhuid bedekt. Dat is de slaapkamer, waar vier personen slapen. De resterende ruimte doet als keukentje dienst. Daar slapen nog eens vier personen. Waar wij met z’n vieren amper comfortabel kunnen staan, slapen zij met z’n achten. Uiteraard zijn de hutjes cirkelvormig, want dan kunnen er zich in de hoeken geen spoken ophouden.
|
|
Een kleine plek te midden van dorre acaciabomen aan de rand van de kraal fungeert als schooltje. Kindergarten noemt de leraar het. Hij is gediplomeerd en geeft tijdens de week les in de lagere school, een paar honderd meter verderop op de volgende heuvel. Tijdens het weekend initieert hij hier een twintigtal kleuters. Voor ons dreunen ze netjes een vlekkeloos Engels alfabet af. Vier jongens van de lagere school ronden af met de traditional “If you’re happy and you know it, clap your hands”.
Een echte onderwijstraditie hebben deze nomaden natuurlijk niet, zo verontschuldigt de leraar zich. Als hij balpennen uitdeelt, durven de kleuters deze weleens te breken. Papier scheuren ze graag in stukken. Ook het droge seizoen heeft een negatief effect op de aanwezigheid van de leerlingen – meer kinderen moeten dan hun ouders helpen deze moeilijke tijden door te komen. Voor lager onderwijs is er een soort internaat waar de kinderen kunnen verblijven als hun ouders verder trekken.
|
|
In het centrum van de kraal hebben een vijftigtal vrouwen ondertussen het resultaat van hun ambachtelijke vlijt op de grond uitgestald. In twee rijen zitten ze, hun commerciële verwachtingen zeer hoog gespannen. Geïnteresseerd schuifelen we tussen de koopjes door – halskragen, armbanden, maskertjes, sieraden. Hier en daar veranderen wat spulletjes van eigenaar. Terwijl we de jeeps terug vervoegen, lopen een tiental verkoopstertjes de heuvel af, op weg naar hun eigen kraal.
Water haalt deze gemeenschap beneden in de rivier. Vreemd, want de rivier staat kurkdroog. In het mulle zand van de rivierbedding graven ze daarom een trechtervormige kuil van ongeveer een meter diep. Vervolgens wachten ze tot uit de ondergrond een zanderige brij naar boven welt. De grootste overdaad aan modder wordt gauwgauw met een bekertje weggeschept. Wat overblijft is een troebele suspensie van zandkorrels in water. Daar moesten ze het tot voor kort mee doen.
Verderop langs de rivier is ondertussen een waterpomp geïnstalleerd. Het was zowaar een Belgisch koppel dat daartoe in april 2008 met het nodige geld over de brug kwam, zo vernemen we van Niausen – haar naam betekent heel toepasselijk zuiverheid in haar taal. Oorspronkelijk ging het niet eens om water, maar om onderwijs. Want met het geld van toeristen was een school opgestart. Tijdens het droge seizoen was spijbelen evenwel eerder regel dan uitzondering – de kinderen moesten immers naar water graven. Dan maar eerst een waterpomp installeren, aangedreven door een dieselgenerator. Het boren van de put kostte vijfduizend dollar, de generator zelf tweeduizend dollar.
In het mulle zand van de rivierbedding graven ze een kuil van ongeveer een meter diep. Vervolgens wachten ze tot een zanderige brij naar boven welt
|
|
Graven naar water in de rivierbedding |
Het water wordt naar een tank gepompt. Die voorraad volstaat om de plaatselijke gemeenschap twee tot drie dagen van water te voorzien. Dat Niausen het grondwater op een diepte van zeshonderd meter situeert, nemen we haar niet eens kwalijk.
De operator van de pomp is tevens opgeleid om kleine herstellingen uit te voeren. Toch lijken onderhoud, herstellingen en de beschikbaarheid van vervangstukken in deze afgelegen streek de achillespees te zijn van dit project. Niausen houdt vol dat er in anderhalf jaar tijd slechts enkele futiele problemen geweest zijn, die telkens vlot opgelost werden. Weliswaar met wekenlang geduld, maar dat went in Kenia.
Droge rivierbedding
We keren terug naar onze lodge, luttele kilometers verderop aan de oever van diezelfde uitgedroogde rivier. Flessen mineraalwater wachten ons daar, douches met warm en koud stromend water, wc’s met waterspoeling en een zwembad boordevol kristalhelder water. Het contrast kan niet groter zijn.
Even na vier is het weer safaritijd. Bij een handvol grévyzebra’s schuift Peter zijn favoriete hypothese over de witte en de zwarte strepen naar voren. De zebra zou het enige dier zijn dat in volle zon kan overleven, omdat de witte strepen het zonlicht terugkaatsen. Ook zou zich in zijn spijsverteringsstelsel een worm ophouden, die passief zou zijn zolang er voldoende voedsel beschikbaar is. Is dat niet meer het geval, dan zou de worm voedingsstoffen aan het metabolisme van de zebra prijsgeven.
Wevernesten in acacia’s
Geleidelijk klimmen we naar de voet van de heuvels en krijgen zo een prachtig zicht op de savannevlakte. Nesten van wevers hangen als kerstballen aan de takken van vele acacia’s. Het zijn precies die zorgvuldig gevlochten nesten waaraan deze vogeltjes hun naam danken.
De groene kastjes die in sommige bomen hangen, zijn dan weer mensenwerk. Ze bevatten gif dat fataal is voor vliegen. Zo wil men de verspreiding van dodelijke ziekten onder de dieren tegengaan.
Hoog in een boom wijst Peter een karkas aan. Een luipaard heeft daar zijn lunch in veiligheid gebracht. Dat is een goed teken, want we zijn op zoek naar luipaarden. De dorre helling ligt vol rotsblokken. Luipaarden willen zich daar in de vooravond wel eens op neervlijen om nog wat van de warmte te genieten. Viervoeters zien we bij de vleet – beisa’s, waterbokken, wrattenzwijnen, een giraffe – maar luipaarden laten zich voorlopig niet zien.
Een fluweeldrongo op een tak laat zich niet in het minst opschrikken door onze nabijheid. Het donkerblauwe vogeltje staat dan ook bekend voor zijn agressiviteit en onverschrokkenheid. Soms geven ze zelfs grotere roofvogels lik op stuk als die hun nest aanvallen.
Struisvogels
Een twaalftal struisvogels lopen voor ons uit op de weg. Hun nesten tellen doorgaans 18 tot 42 kanjers van eieren, maar niet meer dan zes procent daarvan schopt het tot volwassen loopvogel. Veel vijanden hebben het op de calorierijke struisvogeleieren gemunt – slangen, arenden, jakhalzen. Eén struisvogelei is immers het equivalent van 24 kippeneieren. We proberen ons voor te stellen hoe een struisvogelomeletje er moet uitzien.
Eén grantzebra, zes grévyzebra’s
Een vijftiental zebra’s weten nauwelijks onze aandacht te vatten, tot Peter ontdekt dat er zich twee gewone zebra’s of grantzebra’s in de groep ophouden. Ze zijn wat kleiner dan de grévyzebra’s, maar onderscheiden zich vooral door de bredere zwarte en witte strepen die ook over de buik lopen. In tegenstelling tot de grévyzebra’s zijn deze gewone zebra’s niet met uitsterven bedreigd.
Gierparelhoenen
Zelfs voor reuzen houdt het leven in de savanne gevaar in. Tussen de bomen op de oever van de rivier staat een wijfjesolifant te treuren bij het lijkje van haar dood jong. Af en toe wiegt ze zachtjes op haar poten. Haar kudde is ondertussen verder getrokken, maar zij lijkt geen afscheid te kunnen nemen. Waarschijnlijk is een slangenbeet het jong fataal geworden. We weten het, de dood is dagelijkse kost in de savanne. Toch zal het ontroerende tafereel zich voor altijd in onze herinnering verankeren.
Watergat in droge rivierbedding
Witruggieren
Hoog in de bomen langs de rivier zitten een vijftiental witruggieren over de schaarse watergaten uit te kijken. Een vijfentwintigtal buffels staan een eind van de rivier onbevreesd te grazen – in groep voelen ze zich veilig. Zowel de mannetjes als de wijfjes hebben zware, zijwaarts krullende hoorns. De brede spleet in het hoornachtig materiaal op hun voorhoofd komt alleen bij de wijfjes voor. Tot negenhonderd kilogram kunnen ze wegen, leeftijden van 30 jaar zijn niet uitzonderlijk.
Buffels met kalfjes
Weer wijst Peter een karkas op een tak in een boom aan. Van de dader valt er geen spoor te bekennen, maar enkele giraffen zorgen voor een alternatief spektakel. Er staan er zowaar twee te vechten. Wijd halen ze uit met hun lange nekken en slaan ze de ander waar ze hem raken kunnen – soms zelfs onder de gordel. Een beetje potsierlijk is dat, want de lange nekken bewegen zo traag dat je elke slag secondenlang op voorhand ziet aankomen.
Karkas van een prooi
Grévyzebra’s
Flitsende mokerslagen kan je het dus niet noemen. Toch staan ze telkens opnieuw onbeweeglijk maar ridderlijk de slag van de tegenstander af te wachten, om vervolgens zelf in slow motion vervaarlijk uit te halen. Een duidelijke winnaar is er niet.
Dat giraffen een lange nek ontwikkelden om blaadjes hoog in de bomen te kunnen eten is allang naar het rijk der fabeltjes verwezen
Vaak wordt gedacht dat giraffen in de loop van de evolutie een lange nek ontwikkelden om blaadjes hoog in de bomen te kunnen eten. Die verklaring is allang naar het rijk der fabeltjes verwezen. Tijdens het droge seizoen, net als het voedsel schaars is en de concurrentie het hevigst, blijken giraffen immers vooral van lage struiken eten.
Gevechten zoals we net zagen hebben biologen op een ander idee gebracht. Tegenwoordig wordt die lange nek gezien als het resultaat van seksuele selectie. Mannetjes met de langste en de zwaarste nek zouden dan meer kans maken om hun concurrenten uit te schakelen en met een wijfje te paren.
Jaak Palmans
© 2009, 2021 | Versie 2022-03-03 15:00
Lees het vervolg in (2/7)