Die zondag op de oever van Rabbit Creek
USA – Canada | Anno 2005
Zaterdag 23 juli | Dawson City
Zaterdag 23 juli | Dawson City
Dat de donkere winterdagen in Dawson deprimerend kunnen zijn, geeft Marlene grif toe. Maar al zakt de temperatuur ’s winters tussen ‑40 en ‑50 °C, toch vindt ze het hier best aangenaam. Het zijn immers droge winters. Je kan je dus kleden tegen de kou, je kan er op uit trekken, je kan vrienden opzoeken, je kan familiefeestjes bouwen. Niet eenzaam in je kot blijven zitten, is haar wijze raad.
Een jaartje als verpleegster in Dawson werken, dat zag de Oostenrijkse Marlene wel zitten. Ondertussen woont en werkt ze hier al 38 jaar
Marlene is uit Oostenrijk afkomstig en staat ons in het Visitor Reception Centre te woord. Op haar twaalfde is ze met haar ouders naar Canada geëmigreerd. Een jaartje als verpleegster in Dawson werken, dat zag ze wel zitten. Ondertussen woont en werkt ze hier al 38 jaar.
Dawson City
Een audiowalk door het historische centrum, dat is wat Marlene ons van harte aanbeveelt. Benieuwd verlaten we het bezoekerscentrum met een cassettespelertje in onze broekzak en een koptelefoon op het hoofd, en proberen eens te meer de sfeer van een voormalig goudzoekersstadje op te snuiven.
In 1896 was deze plek niet meer dan een moddervlakte aan de samenloop van de Klondike en de Yukon, zo vernemen we. Dat hier amper twee jaar later bijna dertigduizend mensen samenhokten, is nauwelijks te bevatten. Maar zoals we ondertussen weten, kwam die meute goudzoekers twee jaar te laat op ‘t appel. Want binnen een week na de eerste ontdekking hadden avonturiers uit de nabije omgeving alle veelbelovende oevers van rivieren en kreken geclaimd.
Eén van de vroegste pioniers was Joe Ladue. Hem mag je gerust de stichter van Dawson City noemen, of beter nog, de William Moore van Dawson City. Zelf goud gaan delven, daar was hij te sluw voor. Zodra hij het spectaculaire nieuws van de eerste ontdekking vernam, claimde hij een terrein van 65 hectare op de moddervlakte aan de rivier. Die plek noemde hij niet Ladue City, maar Dawson City, naar een beroemde Canadese geoloog. Vervolgens verdiende hij een fortuin met de verkoop van de kavels en van het hout dat nodig was om woningen te bouwen. Per slot van rekening zouden die greenhorns zeven winterse maanden van kou, duisternis, ziekte, isolatie en eentonigheid moeten doorstaan.
Dawson City – Front Street |
|
|
In 1897 telde men hier al een vijfhonderdtal blokhutten. Goed leven was het er echter niet. Een loonslaaf verdiende 10 dollar per dag, wat precies overeenstemde met de levensduurte in de stad. Rijk werd je er dus niet van.
In Paradise Alley konden eenzame mannen terecht om tegen betaling gedurende enkele minuutjes van het paradijs te proeven
Front Street is de belangrijkste straat, parallel daarmee loopt het onopvallende Paradise Alley. Daar konden eenzame mannen terecht om tegen betaling gedurende enkele minuutjes van het paradijs te proeven. De eerste jaren waren hier maar liefst 150 prostituees bedrijvig, de bekendste droegen artiestennamen zoals Klondike Kate of Bombay Peggy. Waren de gordijntjes open, dan was mevrouw beschikbaar.
Dawson City – Klondike Kate’s restaurant
Naarmate Dawson City aan standing won en vanaf 1900 een deftige stad wou worden, werden de hoertjes zoetjesaan naar de buitenwijken verdreven. Dat steeds meer wettige echtgenotes hun eenzame mannen kwamen vervoegen, was niet helemaal vreemd aan deze evolutie. De opening van de bibliotheek in 1904 past in diezelfde trend van civilisatie. Maar liefst zesduizend boeken konden er ontleend worden.
Palace Grand Theatre bracht niet alleen toneelstukken en muziekuitvoeringen, er vond ook elke avond een exploot plaats dat op de strapatsen van Wilhelm Tell geïnspireerd lijkt. Toen echter op zekere dag de schutter iets minder secuur te werk ging en zijn bevallige assistente na afloop van de vertoning over een duim minder bleek te beschikken dan voordien, werd het spektakel afgevoerd.
Na afloop van de vertoning bleek de assistente van de schutter over een duim minder te beschikken dan voordien
Dawson City – King Street |
|
Midnigth Sun Hotel |
Voor een geïsoleerde gemeenschap kan het belang van het Post Office moeilijk overschat worden. Was er post aangekomen, dan verspreidde dat bericht zich als een lopend vuurtje. Nieuws uit de buitenwereld was een kostbare rariteit. Zelfs een krant van drie maanden oud werd gekocht, van boven tot onder en van voor tot achter uitgelezen, en vervolgens doorverkocht. Toen op 28 september 1899 de telegraaf zijn intrede deed, gaf dat een behoorlijke schok. Voortaan werd Dawson City brutaal geconfronteerd met nieuwsberichten die slechts enkele dagen oud waren. Als het ware heet van de naald dus.
Dawson City – Westwinster Hotel
Nog steeds biedt Westminster Hotel op 3rd Avenue voedsel en logies aan. Dat doen ze daar al sedert 1898, zonder enige onderbreking.
Gebouwen die verwarmd worden, zomaar op permafrost bouwen? Geen goed idee. Elders in diezelfde 3rd Avenue kan je met eigen ogen vaststellen wat er gebeurt als men dat toch doet. De huiselijke warmte doet de ondergrond smelten, het gebouw zinkt schots en scheef in het moeras weg dat het zelf gecreëerd heeft. Je woning op palen bouwen, dat is de meest praktische oplossing voor dit probleem.
Het gebouw zinkt schots en scheef weg in het moeras dat het zelf gecreëerd heeft
Effect van permafrost |
|
Dawson City |
De een zijn dood is de ander zijn brood, moet men bij Lowe’s Mortuary gedacht hebben. Want het hoeft geen betoog dat het zware werk, de onhygiënische omstandigheden en ziektes zoals scheurbuik een zware tol eisten. Voor een vooruitziend begrafenisondernemer als Lowe was het elke herfst vaste prik om alvast wat grafkuilen op voorhand te graven. Zo kon hij ook ’s winters, als de grond keihard bevroren was, elke nieuwe klant zonder uitstel een eeuwige rustplaats bezorgen. Maar de natuur laat zich niet zo gemakkelijk kisten. Na een epidemie zat hij een winter lang met boventallige lijken opgescheept.
Waar goud boven water komt, mag een bank niet afwezig blijven. In mei 1898 was de Bank of British North America er als de kippen bij om in Dawson een kantoor te openen waar je goud kon omzetten in contant geld. Zeer tot tevredenheid van de Canadese overheid overigens, want zij zag Dawson City in die verre uithoek niet graag tot een Amerikaanse enclave uitgroeien vanwaar de plaatselijke rijkdommen naar de USA zouden afvloeien.
Het zat de bank echter niet mee. Tijdens een winter brandde ze volledig uit. Bij een temperatuur van -45 °C is blussen nu eenmaal geen sinecure. Al het goud dat er opgeslagen lag, smolt samen tot één grote brok. Daar konden de respectievelijke eigenaars allerminst mee lachen.
Slechts een vijftal maanden per jaar, van midden mei tot midden oktober, is de Yukon bevaarbaar. Indertijd maakten zo’n 250 raderstoomschepen daar dankbaar gebruik van. Een boot in aantocht, dat was altijd een feest in het geïsoleerde Dawson. Want die bracht post en vooral vers voedsel mee. Zodra zijn stoomfluit van op grote afstand te horen was, liet iedereen vallen waarmee hij bezig was en spoedde zich naar de kade.
Hekwieler SS Keno
Eén van die boten was de SS Keno, een hekwieler met een enorm schoepenrad aan de achterzijde. Volledig in hout gebouwd bedroeg zijn diepgang nooit meer dan 90 cm – zelfs niet als hij boordevol zilver‑, lood‑ en zinkertsconcentraat zat. En dat was meer dan nodig op de smalle, snelstromende zijrivieren van de Yukon. Want daar wemelde het van rotspartijen net onder het wateroppervlak en van zandbanken die tijdens de lentedooi weleens van positie veranderden.
De ironie wil dat de SS Keno in 1942 ingezet werd om personeel en uitrusting van het Amerikaanse leger te vervoeren. Hun taak was het de Alaska Highway aan te leggen om Alaska voor snel troepentransport te ontsluiten. Met Japanners die inmiddels op de Aleoeten geland waren, was dat meer dan nodig. Samen met de voltooiing van de Klondike Highway vormde de Alcan echter de doodsteek voor de raderstoomschepen op de Yukon. Tegenwoordig geniet de SS Keno hier in een droogdok van een welverdiend pensioen na een carrière van bijna dertig jaar.
Dat we in het Dawson City Museum meteen met die legendarische zestiende augustus in 1896 geconfronteerd worden, ligt voor de hand. Want wat die dag gebeurde, zou de hele regio voorgoed veranderen. Het was de spreekwoordelijke vleugelslag van een vlinder die een orkaan veroorzaakte. De Klondike Gold Rush zou het noorden definitief van zijn imago van onherbergzaam gebied bevrijden. Een ware stampede kwam op gang, die wereldwijd tot de verbeelding zou spreken. Van alle gold rushes overal ter wereld is die van de Klondike één van de beroemdste. Ze heeft zich zelfs in ons collectief geheugen genesteld. Dat danken we onder meer aan novelles zoals The Call of the Wild van Jack London en aan films zoals de onvergetelijke Gold Rush van Charlie Chaplin.
Neem je enkel de goudopbrengst in overweging, dan kwamen de meeste goudzoekers niet eens uit de kosten
Neem je daarentegen enkel de goudopbrengst in overweging, dan ontstaat een ander beeld. Ongeveer dertig miljoen dollar aan goud werd tussen 1897 en 1899 opgedolven. Zou je dat bedrag in gelijke mate over alle gouddelvers verdelen, dan zouden ze niet eens uit de kosten komen. Enkelingen konden met hun opbrengst een extravagant leven opbouwen, de overgrote meerderheid kwam er echter berooid uit. Maar het waren die enkelingen die de mythe in stand hielden.
Hoe het er op die zondagnamiddag in 1896 op de oever van Rabbit Creek precies aan toegegaan is, daarover lopen de bronnen sterk uiteen. In het museum worden alleszins vier personen met de oorspronkelijke ontdekking in verband gebracht – Kate Carmack, haar broer Jim Skookum, haar neef Charlie Tagish en haar man Georges Carmack. Georges was de enige blanke in het gezelschap, de andere drie behoorden tot de First Nation Tagish.
Dat ook Kate Carmack vermeld wordt, is vrij uitzonderlijk. In vele bronnen wordt haar bijdrage immers doodgezwegen – history is nog steeds his story, zoals Jennifer ons in Skagway al voorhield. Dat ze van inheemse afkomst was, zal ook wel een rol gespeeld hebben. Oorspronkelijk heette ze Shaaw Tlaá.
Alleszins was het een van deze vier pioniers die in de rivier iets zag schitteren. Misschien was het George Carmack, misschien was het Jim Skookum. Het is zelfs niet uitgesloten dat het Kate Carmack was. Maar het was George Carmack die de ontdekking in het nabijgelegen Forty Mile uitsluitend op zijn naam liet registreren, onder het mom dat de inheemse bevolking geen registratierechten had. Al spoedig zou Rabbit Creek tot Bonanza Creek herdoopt worden, de naam waaronder het riviertje wereldberoemd zou worden. Maar het zou nog twee jaar duren vooraleer de stampede van goudzoekers hier zou arriveren.
De pay streak bloot leggen was geen eenvoudige klus, want eerst moest twee tot drie meter permafrost afgegraven worden
Placer gold mining, zo noemt het museum de techniek die door de goudzoekers toegepast werd. Dat betekent dat ze goud uit het riviersediment probeerden te winnen. Dat goud was door erosie uit goudaders hoog in de bergen vrijgekomen en door de rivier naar het dal meegevoerd. In de loop der tijden was het daar door zijn gewicht steeds dieper in de gravel weggezakt tot het op het vaste gesteente stootte.
Het kwam er dus op aan die onderste laag, de zogenaamde pay streak, bloot te leggen. Geen eenvoudige klus, want daartoe moest je eerst twee tot drie meter permafrost afgraven. Dat was een typische winterjob. Aanvankelijk werd de permafrost met houtvuren bewerkt, maar dat was een dure affaire, want om een kubieke meter permafrost te ontdooien had je een kubieke meter hout nodig. Later schakelde men op stoomspuiten over. Die bliezen hete stoom over de permafrost. Nog later gebruikte men gewoon koud water, maar dan onder hoge druk.
Zodra de aarde tot op het vaste gesteente uitgegraven was, begon men de pay dirt naar boven te halen, de bagger waarin men de aanwezigheid van goud kon vermoeden. Pas in de lente, als er voldoende water beschikbaar was, kwam het uur van de waarheid – de pay dirt werd gezeefd. Zodra hij daarmee klaar was, trok de goudzoeker naar de stad om zijn opbrengst te verzilveren. Daarna trakteerde hij zichzelf op zijn jaarlijkse clean-up bij de kapper, zijn jaarlijkse warme bad en wie weet op welke andere frivoliteiten.
Elk jaar trakteerde de goudzoeker zichzelf op een clean-up bij de kapper en een warm bad
Tot zover de theorie. Hoe die pay dirt in de praktijk gezeefd wordt, dat zal John, een van de medewerkers van het museum, ons tonen. In een grote emmer mengt hij vier ruwe goudkorreltjes, zo mogelijk nog kleiner dan een erwt, doorheen een smurrie van kiezel en zand die hij op de parking opgeschept heeft. Dat mengsel moet voor de pay dirt doorgaan. De bedoeling is dat ik straks deze vier goudkorreltjes recupereer, grinnikt hij.
Verboden te parkeren |
|
Sluice box |
Om te beginnen stort hij de pay dirt over de zeef bovenaan de sluice box uit. Vervolgens giet hij daar ruimschoots water over, terwijl hij hevig met het houten apparaat schudt. Zo blijven de grote keien in de zeef achter, terwijl het fijnere materiaal door de zeef zakt en op een wasgoot met dwarslatten belandt. De zwaardere elementen – waaronder in principe het goud – komen achter die dwarslatten vast te zitten, terwijl het lichtere gruis met het stromend water over de wasgoot weg gutst.
Met een schep brengt John die residu’s nu in een ronde goudpan over. Door de inhoud van de goudpan voorzichtig te walsen, op het juiste moment het water af te gieten en dan weer nieuw water toe te voegen, slaagt hij er gaandeweg in steeds meer van het lichtere gruis af te voeren. Tot onze niet geringe verbazing houdt hij uiteindelijk enkel de vier goudkorrels over.
Sommige goudzoekers werden stinkend rijk, anderen vonden helemaal niets
Maar de demonstratie is nog niet ten einde. John verhit het goud tot zijn smelttemperatuur van 1 860 °C en giet het in een kruisvormige gietvorm. Een echt kunstwerk is het niet, maar met enige fantasie herkennen we toch een kruisje in het eindproduct.
Toch bleef al dat wroeten voor de goudzoekers een loterij. Hoe de pay streaks zich door het bevroren grind van de rivierbeddingen slingerden, was immers niet te voorspellen. Sommige goudzoekers werden stinkend rijk, anderen vonden helemaal niets. Greenhorns moesten zich met de overschotjes aan de randen van de kreken tevreden stellen. Toch was dat niet altijd balen. Want al werden de hellingen boven de kreken door meer ervaren goudzoekers waardeloos geacht, toch bleken ze soms even rijk te zijn als de rivierbedding.
Dawson City – Klondike (helder water) stroomt in Yukon (chocoladebruin water)
Wat de Corcovado met zijn reusachtig Christusbeeld is voor Rio de Janeiro, is de Dome voor Dawson City. Nergens in de stad ontgaat je het monumentale silhouet van deze granieten puist. We rijden naar boven en kijken van op een hoogte van 873 m over de weidse omgeving uit. Aan onze voeten liggen de gebouwen netjes geordend volgens een perfect schaakbordpatroon, alsof dit nooit een chaotisch goudzoekersstadje was.
Yukon (stroomopwaarts)
Van links stroomt het heldere water van de Klondike de modderbruine Yukon in. Enkele honderden meters ver slaagt het erin zijn reinheid te handhaven, maar tegen de toevloed aan slibwater is het uiteindelijk niet opgewassen. Zover we kijken kunnen, kronkelt de machtige Yukon tussen groene heuvels door, zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts. En de dikke blauwe bessen die op de helling groeien, zijn heerlijk.
Yukon (stroomafwaarts)
De plaats waar het in 1896 allemaal begon, de fameuze Bonanza Creek, bevindt zich ongeveer zestien kilometer ten zuidoosten van Dawson City. Op weg daarheen stoten we op Dredge #4, een gevaarte van acht verdiepingen hoog. Het lijkt wel een boot die door een stuurfout op land verzeild is. Dergelijke enorme baggermachines luidden in het begin van de 20e eeuw de overgang in van de artisanale naar de industriële goudwinning. Minder rendabele kavels ontginnen ging nu ook tot de mogelijkheden behoren.
Dredge #4
Dredge #4 doet ons sterk aan een boot denken, maar in feite is ze dat ook. Want deze emmerbaggermolen dreef op het water van de vijver die ze zelf creëerde. Meteen valt ons de lange graafarm op, bijna 33 meter lang, die vooraan uit het gevaarte steekt. Daarmee wroette ze zich een weg door het sediment, terwijl een doorlopende ketting met 72 emmers de opgegraven specie naar de buik van het monster overhevelde. Dat gebeurde tegen het ongelooflijke tempo van 22 emmers per minuut. Elke drie seconden dus schraapte zo’n metalen emmer baggerspecie op. We proberen ons het kabaal voor te stellen.
Aan boord onderging de pay dirt een aantal bewerkingen die ten gronde niet zoveel verschilden van wat John ons in het museum toonde. In een lange trommel werden de grote keien eruit gezeefd, vervolgens werd het fijnere materiaal in troggen geschud en gespoeld tot de ruwe goudkorrels in een dikke kokosmat vast kwamen te zitten. Zo kreeg men ongeveer 75 % van het aanwezige goud te pakken. Veiligheidshalve was daarachter nog een tweede, kleinere installatie gemonteerd. Die wist nog eens 20 % van het goud op te vissen.
Waar de baggermolen zich door de aardlagen gewroet had, bleef enkel een maanlandschap achter
Zesenveertig jaar lang was Dredge #4 bedrijvig, van 1913 tot 1959. Ze is de grootste emmerbaggermolen die Noord-Amerika ooit gezien heeft. Vierentwintig uur per dag, zeven dagen op zeven was ze jaar na jaar van eind april tot eind november aan de slag. Elke dag verzette ze bijna 14 000 m3 grind. In totaal zou ze daar negen ton goud uit tevoorschijn halen. Maar waar ze zich door de aardlagen gewroet had, bleef enkel een maanlandschap achter.
Bonanza Creek – Discovery Claim
Nauwelijks anderhalve kilometer verder treffen we Discovery Claim aan, achteraf zo genoemd omdat hier op 16 augustus 1896 het eerste goud gevonden werd. Yukon heeft er zijn Discovery Day aan overgehouden, zijn jaarlijkse vrije dag op 16 augustus. Op de herdenkingssteen lezen we het bekende verhaal van de ontdekking. Skookum Jim, Tagish Charlie en George Carmack passeren de revue. Maar naar Shaaw Tlaá, alias Kate Carmack, is het vergeefs zoeken.
Hun naam hadden de Tr’ondëk Hwëch’in alvast niet mee om zich van een blijvend plekje in ons geheugen te verzekeren
Te midden van alle heisa zou je het bijna vergeten, maar dit land was niet onbewoond toen de goudzoekers op het toneel verschenen. Eeuwenlang beschouwden de Tr’ondëk Hwëch’in de oevers van deze rivieren en de omringende bergen als hun heimat. Hun naam hadden ze alvast niet mee om zich van een blijvend plekje in ons geheugen te verzekeren. Maar daar probeert het Dänojà Zho Cultural Centre iets aan te doen.
Sinds mensenheugenis hielden de Tr’ondëk Hwëch’in ’s zomers hun kamp op Tr’ochëk, op de linkeroever van de Klondike. Daar visten ze op zalm die kwam paaien en joegen ze op elanden die graasden in de vlaktes. Dat al een kwarteeuw lang westerse avonturiers de oevers van de Yukon en de Klondike aandeden, daar hadden ze mee leren leven.
Maar toen vanaf 8 juni 1898 een vloot van zevenduizend bootjes met 28 000 goudzoekers aan boord over de Yukon kwam aandrijven, was dat andere koek. De nieuwkomers streken op de rechteroever van de Klondike neer, pal tegenover Tr’ochëk. Uiteindelijk zou op die plek Dawson City verrijzen.
Zonder het te beseffen schermde Chief Isaac zo zijn volk af van de besmettelijke ziekten die elders de autochtone bevolking gedecimeerd hadden
Chief Isaac nam het zekere voor het onzekere. In overleg met de Anglicaanse kerk en de immer bedrijvige mounties leidde hij zijn volk naar Moosehide, een plek vijf kilometer stroomafwaarts langs de Yukon. Een betere beslissing kon hij nauwelijks getroffen hebben. Want zonder het te beseffen schermde hij zo zijn volk af van de besmettelijke ziekten die elders de autochtone bevolking gedecimeerd hadden.
Dawson City – George Black Ferry naar Top of the World Highway
Fascinerend is het, het beeld dat het cultureel centrum Dänojà Zho van deze beschaving naar voren brengt. Van de moedige pogingen om onder meer via cd’s en dvd’s de wegkwijnende taal en cultuur van de Tr’ondëk Hwëch’in in stand te houden, kunnen we alleen maar onder de indruk zijn. Net zoals we dat waren van het enthousiasme van Brandon, Christina en Sam in Prince Rupert. Maar een ongemakkelijk gevoel van scepticisme over de duurzaamheid van deze projecten kunnen we nauwelijks onderdrukken.
Jaak Palmans
© 2005, 2020 | Versie 2021-10-25 21:55