Alsof je een cadeautje uitpakt
India | Anno 2002
Het begon kort voor de inslag van de asteroïde die het lot van de dinosauriërs bezegelde. India had zich toen al een tijdje van Afrika, Antarctica en Australië losgescheurd en was nu, gedreven door de platentektoniek, in zijn eentje naar het noorden op weg. Daar zou het met de Euraziatische plaat botsen, een catastrofe waaruit de Himalaya en het Tibetaans plateau zouden voortkomen.
Vanuit de ruimte gezien leek het alsof iemand met een enorme pot zwarte verf aan het morsen geweest was
Maar zover zijn we nog niet. Ongeveer 66 miljoen jaar geleden bevond India zich nog maar ter hoogte van de plek waar zich tegenwoordig het eiland La Réunion bevindt. Toen, net zoals nu, was dat een geologische hotspot – een plek waar de aardkorst griezelig dun is en waar het gloeiend hete magma makkelijk het aardoppervlak kan bereiken. Zulke hotspots kunnen overal ter wereld voorkomen, met botsende continenten hebben ze niets te maken. Yellowstone is wellicht het bekendste voorbeeld van een geologische hotspot, maar ook IJsland en de eilanden van Hawaï zijn boven een hotspot ontstaan. En natuurlijk La Réunion.
Anderhalf miljoen jaar had India nodig om over de hotspot van Réunion te schuiven. Al die tijd brandde het hete magma tegen de onderkant van de Indiase plaat zoals een kaarsvlam dat doet als je er langzaam met de vlakke hand overheen beweegt. Via breuken in het gesteente zocht en vond het magma een weg naar boven door de dunne aardkorst. Daar kwam het als een uiterst vloeibare lavastroom tevoorschijn – honderden kubieke meter per seconde. Laag na laag vloeide deze lava ongehinderd over het continent uit, vulde valleien en vlaktes, en stolde tot een plateau van zwarte basalt.
De schaal waarop dat gebeurde was immens. Telkens opnieuw werd een oppervlakte van meer dan honderdduizend vierkante kilometer met een laag basalt van twintig tot dertig meter dik bedekt. Zo hoog als een appartementsgebouw dus. Vulkanische gassen kwamen vrij, in het bijzonder zwaveldioxide, die bijdroegen aan de afkoeling van de planeet en de atmosfeer vergiftigden. Toch gingen daar geen heftige vulkanische explosies mee gepaard. Integendeel, vanuit de ruimte gezien leek het eerder alsof iemand met een enorme pot zwarte verf aan het morsen geweest was.
Op de Indiase plaat was een laag basalt verschenen met een oppervlakte zo groot als Spanje, Frankrijk en Duitsland samen. En die laag was twee kilometer dik
En dat bleef maar duren. Pas toen India de hotspot achter zich liet, keerde de geologische rust op het subcontinent weer. De slotbalans was bijna niet te bevatten. Op de Indiase plaat was een laag basalt verschenen met een oppervlakte van 1,5 miljoen km² – een gebied zo groot als Spanje, Frankrijk en Duitsland samen, een van de grootste geologische formaties op aarde. En die laag was twee kilometer dik. Twee kilometer.
* * *
De grotten van Ajanta zijn geen grotten. Inder zet meteen de puntjes op de i. Afgemeten, stipt, precies, meticuleus – zo zullen we hem de komende dagen leren kennen. Vijfenvijftig is hij, hij lijkt eerder een korporaal in het vooroorlogse keizerlijke leger van Japan dan een reisgids in India. Niet geheel onbewust straalt hij een subtiele vorm van discipline uit die hij ook van ons verwacht. Maar Inder is helemaal geen Japanner, hij is een Punjabi wiens ouders tijdens de strubbelingen rond de onafhankelijkheid de chaos in de woelige Punjab ontvlucht zijn en zich in het veiligere Maharashtra gevestigd hebben, de deelstaat waarvan het bruisende Mumbai de hoofdstad is.
In alle vroegte hebben we vanmorgen Aurangabad achter ons gelaten, een drukke stad van ongeveer 900 000 inwoners, zo’n 330 km ten oosten van Mumbai. Met Dilshad aan het stuur en achteraan in de bus diens factotum Santosh rijden we noordwaarts over de relatief comfortabele baan.
Dertig tempels liggen hier in hoefijzervorm langs de buitenkant van een bocht van de Waghorarivier
Grotten van Ajanta
Het lijkt alsof we door een vlakte rijden met hier en daar in de verte een rotsachtige heuvel, maar dat is misleidend. Want we bevinden ons zes‑ tot zevenhonderd meter boven het zeeniveau. Onder ons liggen de fameuze basaltlagen die hier 66 miljoen jaar geleden afgezet zijn. De Deccan Traps, zo noemen ze dit gebied. Want waar rivieren hun eroderend werk gedaan hebben, zie je natuurlijke terrassen op de hellingen verschijnen. Alsof een reus gigantische trappen heeft willen aanleggen. Die terrassen zijn de stille getuigen van de opeenvolgende lavastromen die het gebied indertijd overspoeld hebben.
Meer dan tweeduizend jaar geleden heeft zich hier een spectaculaire architecturale innovatie voorgedaan. De basaltlagen bleken stabiel genoeg te zijn om er complete tempels en zelfs kloosters in uit te hakken. Verspreid over Maharashtra alleen al zijn er 915 zulke rotstempels ontdekt, weet Inder – ongeveer 750 boeddhistische, 100 hindoeïstische en de overige jaïnistisch. Verreweg de bekendste daarvan zijn de grotten van Ajanta en van Ellora. Al sedert 1983 prijken ze op de Unescolijst van Werelderfgoed. Ook de grotten van Ellora zijn geen grotten, zal Inder daarover zeggen. Maar dat is voor morgen.
Negen uur is het wanneer we bij de grotten van Ajanta arriveren. Er is een nieuwe parking in de maak. In de toekomst zullen bussen enkel tot daar mogen rijden. Bezoekers zullen vervolgens met elektrische bussen verder gevoerd worden om beschadiging van de kunstwerken te voorkomen.
Het is al behoorlijk warm op dit vroege uur. Tegen de middag zal de temperatuur ongetwijfeld weer naar 38 °C stijgen. Opdringerige verkopers proberen hun waar aan de man te brengen, maar daar hebben we voorlopig geen oren naar.
Meer dan duizend jaar lang wist de buitenwereld niet eens van het bestaan van dit tempelcomplex af
Grotten van Ajanta met in het midden grot 19
Dertig tempels liggen hier in hoefijzervorm langs de buitenkant van een bocht van de Waghorarivier. De omringende heuvels dalen relatief steil naar de rivier af. Ideaal dus om in de rotswanden tempels uit te hakken. Bovendien is dit een afgelegen plek, ver weg van de profane wereld. Meer moet dat niet zijn voor een monnik die zich aan gebed en meditatie wil wijden.
Tijdens de vier natte moessonmaanden plachten honderden monniken zich hier terug te trekken. Karavanen passeerden en schonken geld waarmee de rotstempels uitgehouwen konden worden. Zo hoopten de handelaars bescherming te genieten tijdens hun gevaarlijke reizen. De namen van de artiesten die deze juweeltjes afleverden – de architecten, de steenkappers, de beeldhouwers, de schilders – zijn onbekend. De milde schenkers daarentegen lieten niet na via inscripties de wereld kond te doen van hun vrijgevigheid.
Meer dan duizend jaar lang wist de buitenwereld niet eens van het bestaan van dit tempelcomplex af. Pas in 1819 zou een Engelse officier, een zekere John Smith, de site ontdekken. Hij was op jacht met enkele gezellen en speurde de heuvel aan de overkant van de rivier af op zoek naar dieren. Een mogelijke prooi zag hij niet, wat hij wel zag, was de top van de façade van tempel 10 die net boven de bomen uitzak. Hij trok op onderzoek uit en deed de ontdekking van zijn leven. Dat we zijn naam kennen, hebben we te danken aan het feit dat hij zijn naam en de naam van zijn cavalerieregiment op de binnenwand van tempel 10 kerfde.
Grotten van Ajanta
In die tijd vielen de grotten onder het gezag van de nizam van Haiderabad. Hij liet een Italiaans team restauratiewerken uitvoeren, maar de beschermende laag vernis die zij aanbrachten, deed helaas de verf van de fresco’s barsten. Een goed idee was dat dus niet.
Aangezien de schilderingen lichtgevoelig zijn, moet het donker blijven in de grotten. Flitsen om een fotootje te maken is daarom geen optie, merkt Inder op. Langer dan vijftien minuten in een grot blijven is evenmin toegestaan. Zo wil men vermijden dat vochtigheid de schilderingen gaandeweg zou aantasten. En ten slotte zullen we onze schoenen moeten uitdoen. Niet zozeer uit respect voor het heilige karakter van de grotten, dan wel om te verhoeden dat we stofdeeltjes zouden binnenbrengen die de schilderingen zouden kunnen beschadigen.
Oorspronkelijk vertrok beneden aan de rivier naar elke tempel afzonderlijk een trap
Een betonnen pad brengt ons tot bij de grotten. Oorspronkelijk vertrok beneden aan de rivier naar elke tempel afzonderlijk een trap. Gelukkig is er tegenwoordig een pad dat alle tempels met elkaar verbindt, zodat we niet telkens opnieuw naar boven moeten klimmen.
Geleidelijk zien we in de verte de grotten opduiken. Ze zijn genummerd, niet in de volgorde waarin ze gebouwd zijn, wel in de volgorde waarin ze langs het pad liggen – als huisnummers in een straat.
Grot 1 is al meteen een voltreffer. Hier zouden zich de allermooiste schilderingen van Ajanta bevinden, een aanspraak die we alleen maar kunnen bevestigen. Bovendien boffen we enorm. De nieuwe, experimentele verlichting is reeds in gebruik. We kunnen de schilderingen in optimale omstandigheden bewonderen. Vroeger hing je daarvoor van de bewakers af. Eén van hen moest met een metalen spiegel buiten in de zon gaan staan om licht op de schilderingen te werpen, zo niet zag je nauwelijks iets.
Met zijn hoofd lichtjes gebogen onder het gewicht van zijn kroon en zijn ogen half gesloten, lijkt het alsof Padmapani mediteert
|
Grot 1 – Bodhisattva Padmapani |
|
Opvallend is de verschijning van de bodhisattva Padmapani, een van de 108 avatars van Avalokiteshvara. Met zijn hoofd lichtjes gebogen onder het gewicht van zijn kroon en zijn ogen half gesloten, lijkt het alsof hij mediteert. In zijn rechterhand houdt hij een fragiele lotus – Padmapani is immers de Lotusdrager.
Elders is de bekering van Nanda afgebeeld, de halfbroer van Boeddha – een populair thema in de boeddhistische kunst. Helemaal in de ban van de schoonheid van de vrouw waarmee hij op het punt staat te trouwen, denkt Nanda er niet aan zijn luxueuze leven achter zich te laten. Maar dan verschijnt de Boeddha op het toneel, zeven jaar nadat hij zelf Verlichting bereikt heeft. Zonder veel woorden, simpelweg door hem voor te gaan, weet de Boeddha hem te overtuigen.
In deze schilderijen wordt de illusie van perspectief met een techniek gecreëerd die in Europa pas tijdens de renaissance in zwang zou komen. De sierlijkheid, de levendigheid, het menselijk realisme en de ingetogen sfeer die uit de schilderingen naar voren komen, zijn indrukwekkend.
Op de plafonds zien we vooral bloemenmotieven, geometrische patronen en mythologische wezens. De muren daarentegen vormen het decor voor de levensverhalen van de Boeddha en van de bodhisattva’s
Al zijn hier verscheidene kunstenaars aan de slag geweest, toch vormt hun werk een homogeen geheel. Zowel de muren als de plafonds werden bewerkt. Op de plafonds zien we vooral bloemenmotieven, geometrische patronen en mythologische wezens. De muren daarentegen vormen het decor voor de levensverhalen van de Boeddha en van de bodhisattva’s. Vooral de 547 verhalen van de jataka hebben als inspiratiebron gediend. Zij vertellen ons over de 547 vorige levens van de Boeddha, toen de Boeddha nog geen Boeddha was.
Alleszins was het een omslachtige bedoening, deze schilderijen op de rotswanden aanbrengen. Eerst werd een nat mengsel van koeiendrek, fijne klei en plantaardige vezels op de wand aangebracht. Dat liet men drogen. Vervolgens bracht men er witte kalk op aan. Hierop werden de tekeningen aangebracht, eerst de contouren met rode of zwarte lijnen, vervolgens de kleurvlakken. De kleuren waren van minerale oorsprong en eerder beperkt in aantal – rode oker, gele oker, groen koperoxide, lampzwart, witte kalk en heel af en toe het dure blauw van lapis lazuli, helemaal uit het verre Afghanistan afkomstig. Dat alles werd met een lijm bestreken om de hechting stevig te maken. Want de fresco’s van Ajanta zijn geen fresco’s, merkt Inder op – als hij de puntjes op de i kan zetten, zal hij die kans niet laten liggen. Men heeft immers op droge plaaster geschilderd, niet op natte. Dit zijn dus geen fresco’s, maar secco’s. En dan heb je lijm nodig om de boel bijeen te houden.
Nanda denkt er niet aan zijn luxueuze leven achter zich te laten. Maar dan verschijnt de Boeddha op het toneel
Grot 1 – Bekering van Nanda |
|
In feite zijn het twee soorten rotstempels die hier voorkomen. Enerzijds heb je de gebedshallen of chaitya’s waar de monniken samenkwamen om er te bidden. Zo zijn er slechts vijf. Anderzijds heb je de vihara’s, de kloosters waar de monniken leefden en sliepen. Meestal waren dat rechthoekige ruimten met aan weerszijden van een grote hal kleine cellen met een stenen verhoog dat waarschijnlijk als bed diende. Vermoedelijk waren die met een houten deur van de hal gescheiden.
Net zoals grot 1 is grot 2 een vihara, een klooster. Van deze grot weet men vrij nauwkeurig dat ze tussen 475 en 477 uitgehouwen is. Robuuste pilaren met indrukwekkende kapitelen stutten aan vier zijden de zoldering, zodat er een centrale ruimte ontstaat met een gangpad daarrond. In de pilaren zijn decoratieve thema’s uitgesneden – vegetatieve, dierlijke en zelfs menselijke motieven.
Ook de wanden zijn overvloedig versierd, soms met beeldsnijwerk, soms met secco’s. Zelfs het plafond is volledig bewerkt. We zien het verhaal van de aankondiging van de geboorte van de Boeddha aan diens ouders, zijn geboorte uit de rechteroksel van zijn moeder Maya, zijn eerste zeven stappen waaruit telkens een lotusbloem groeide. Indrukwekkend is de wand met de duizend boeddha’s. Al moeten we dat getal niet al te letterlijk nemen.
Letterlijk alles is uit het basalt gehakt – de grote hal, de pilaren, de bedden van de monniken, de fijne decoratie van de kapitelen, de haut-reliëfs van de wanden, de sierlijk gebogen vingers van de Boeddha
Grot 2 – Schrijn met Boeddha
Achteraan in de hal zien we een schrijn met een groot beeld van de Boeddha – lange oorlellen, een halo rond het hoofd, een dot in zijn haar. Zijn handen zijn in de dharmachakra mudra gevouwen, een standaard handgebaar dat zijn rol als onderwijzer beklemtoont.
Dat lijkt allemaal nogal gewoontjes, tot je stilstaat bij de manier waarop deze rotstempels tot stand gekomen zijn. De vihara en al zijn attributen zijn uit een laag basalt gekapt. Een zeer hard, vulkanisch gesteente is dat. Weliswaar geeft dat de nodige stevigheid aan de tempel, maar het is behoorlijk zwaar labeur om dit materiaal te bewerken.
Niets in deze tempel is van bouwmaterialen gemaakt die van buitenaf aangevoerd en vervolgens bewerkt zijn. Letterlijk alles is uit het basalt gehakt – de grote hal, de pilaren, de bedden van de monniken, de fijne decoratie van de kapitelen, de haut-reliëfs van de wanden, de sierlijk gebogen vingers van de Boeddha.
Ben je de mudra van de Boeddha met diens sierlijke vingers aan het uitkappen en maak je een fout, dan kan je niet even een andere steen nemen om opnieuw te beginnen
Je zou van een vorm van negatieve architectuur kunnen spreken, waarbij de kunstenaar niet bouwt wat hij nodig heeft, maar verwijdert wat hij niet nodig heeft. Een vernuftige manier van werken, maar dat maakt meteen ook dat je een fout niet kan herstellen. Ben je de mudra van de Boeddha met diens sierlijke vingers aan het uitkappen en maak je een fout, dan kan je niet even een andere steen nemen om opnieuw te beginnen.
Al voor onze tijdrekening, in de 2e en de 1e eeuw v.Chr., werden in deze vallei zes tempels uitgehakt. En dan gebeurde er vijf lange eeuwen helemaal niets meer. Waarom, dat weet men niet met zekerheid. In de 5e en de 6e eeuw werden de activiteiten dan plots hervat. Liefst 24 nieuwe tempels verschenen in de hellingen boven de Waghorarivier. Het waren allemaal boeddhistische heiligdommen, nota bene onder de heerschappij van de Gupta’s, in wezen een hindoeïstische dynastie. Het zegt iets over het religieuze klimaat dat toen in India heerste.
Het waren allemaal boeddhistische heiligdommen, nota bene onder de heerschappij van de Gupta’s, in wezen een hindoeïstische dynastie
Grot 2
Dat we in grot 1 en grot 2 beelden van de Boeddha aantreffen, is een duidelijke aanwijzing dat deze grotten uit de tweede fase dateren. Want vergeleken met de eerste fase was de maatschappelijke context tijdens de tweede fase aanzienlijk veranderd. Het boeddhisme was op zijn retour, het hindoeïsme had aan invloed gewonnen en zou het boeddhisme langzaam naar het noorden wegdrukken, naar Ladakh en Tibet.
Toen boeddhistische beeldhouwers een model zochten voor het hoofd van hun Boeddha lieten ze zich inspireren door… het beeld van de heidense Griekse god Apollo
Bovendien was het boeddhisme zelf ondertussen sterk geëvolueerd. Oorspronkelijk hoorde elkeen voor zijn eigen zielenheil te zorgen en door ascese en meditatie verlossing te bereiken. Die strikte en sobere interpretatie van het boeddhisme noemt men de hinayana. Tijdens de eerste fase was deze strekking nog altijd mainstream. De Boeddha als een menselijke figuur afbeelden was totaal ondenkbaar toen. Hem mocht je alleen indirect voorstellen, bijvoorbeeld via een stoepa of een bodhiboom.
In de 5e en de 6e eeuw had de strekking van de mahayana de overhand gekregen. Dat is de exuberante versie van het boeddhisme zoals we die tegenwoordig nog steeds in Ladakh en Tibet ontmoeten. De gelovigen stonden er nu niet langer alleen voor, ze konden de hulp inroepen van allerhande figuren zoals de bodhisattva’s – een beetje zoals je heiligen kan aanroepen in het katholicisme. Deze bodhisattva’s werden als menselijke figuren voorgesteld, net zoals de Boeddha himself.
Toch hangt er een zweem van ironie rond deze evolutie. Want de eerste antropomorfe voorstellingen van de Boeddha werden in Taxila gemaakt, de hoofdstad van het boeddhistische koninkrijkje Gandhara, in de buurt van het huidige Islamabad in Pakistan. De invloed van het hellenisme was er in de 1e eeuw n.Chr. nog steeds groot. Per slot van rekening was Alexander de Grote hier met zijn leger voorbijgekomen. Toen boeddhistische beeldhouwers een model zochten voor het hoofd van hun Boeddha lieten ze zich dan ook inspireren door… de jeugdige figuur en de krullende haren van de heidense Griekse god Apollo.
Indrukwekkend is de wand met de duizend boeddha’s. Al moeten we dat getal niet al te letterlijk nemen
Grot 2 – Duizend boeddha’s |
|
Grot 17 – Vessantara Jataka |
Niet alle tempels zijn voltooid. Misschien was dit aan politieke onrust te wijten, waardoor de vallei verlaten werd, aldus Inder. Grot 4 is zo’n voorbeeld van een onvoltooide vihara. Interessant, want het geeft ons een inkijk in de manier van werken van de kunstenaars. Al is de grot nog niet volledig uitgehouwen, toch zijn de contouren van de figuren reeds aangebracht.
Indertijd was het de gevel van grot 10 die de aandacht trok van John Smith. Toevallig blijkt dit ook de oudste van de dertig grotten in de vallei te zijn. Achter de gevel gaat een chaitya schuil, een gebedshal. Kennelijk wisten de bouwheren nog niet goed hoe ze met een gebouw in steen moesten omgaan. Dat leren we uit het feit dat ze een pure imitatie in steen produceerden van de houten tempelstructuren die toentertijd nog gangbaar waren.
Grot 12 lijkt de pendant van grot 10 te zijn. Het is de oudste vihara van de site, het klooster dus waar de monniken leefden die in grot 10 samenkwamen om er te chanten en te mediteren. We herkennen twaalf cellen met telkens twee stenen bedden.
We krijgen een intrigerend beeld van de gebruiken van die tijd, de klederdracht, het leven aan het koninklijk hof, de architectuur van het houten paleis.
Grot 17 – Vessantara Jataka
Enkele van de best bewaarde en meest bekende schilderijen treffen we in grot 17 aan. Een enorme ruimte is het, ruim 34 meter op 25. Zo groot, dat men vermoedt dat destijds per abuis te veel rots weggehaald is, waardoor men zich genoodzaakt zag de grot dieper te maken dan oorspronkelijk gepland. Toevallig zijn binnenin werkzaamheden bezig, wat tot de potsierlijke situatie leidt dat wij op onze sokken rondhossen om stof te vermijden, terwijl de werklui vrolijk en zonder enige afscherming met hamer en beitel aan de slag zijn.
De wand boven het schrijn toont ons een reeks vierkante medaillons met amoureuze koppeltjes en daarboven een rij voorstellingen van de Boeddha in diverse houdingen
Grot 17
De tijd heeft ze niet gespaard, de schilderingen in deze grot. Her en der zijn beschadigingen vast te stellen. Maar dat neemt niet weg dat de beeldtaal ons nog steeds weet te verrukken. Onder meer de Vessantara Jataka is er afgebeeld, het verhaal van een van de vorige levens van de Boeddha. Het gaat om een prins die de deugd van de volmaakte generositeit in de praktijk brengt. Alles geeft hij weg – zijn paleis, zijn bezittingen, zijn koninklijke olifant, zijn vrouw, zijn kinderen – om zich vervolgens aan een leven van contemplatie en gebed te wijden. Realisme gaat hand in hand met elegantie in de wijze waarop de figuren afgebeeld zijn. We krijgen een intrigerend beeld van de gebruiken van die tijd, de klederdracht, het leven aan het koninklijk hof, de architectuur van het houten paleis.
De wand boven het schrijn toont ons een reeks vierkante medaillons met amoureuze koppeltjes en daarboven een rij voorstellingen van de Boeddha in diverse houdingen. Ook het plafond is minutieus versierd, al lijkt de beschadiging daar het grootst te zijn.
Grot 19 |
|
Grot 19 – Voorgevel met portiek |
De gevel van grot 19 zegt het ons al meteen. Dit is een van de mooiste chaitya’s van de site. Vermoedelijk is ze tussen 467 en 471 voltooid. Het eerste wat opvalt is de elegante portiek aan de buitenkant, ondersteund door twee ronde pilaren, getooid met bloemmotieven en guirlandes. Hogerop bevindt zich een hoefijzervormig raam dat licht werpt in de gebedshal. Diverse figuren zijn in de gevel uitgesneden – wachters, een moeder met kind, boeddhafiguren – en verweven met decoratieve motieven.
Achteraan in het schip staat een symbolische stoepa. Symbolisch, omdat het een massieve stoepa is, zonder holle ruimte om relieken te bewaren
Grot 19
Binnen zijn het de imposante pilaren en de hoge stoepa die meteen de aandacht trekken. Vijftien pilaren delen de binnenruimte in een schip met twee zijbeuken op. Achteraan in het schip staat een symbolische stoepa. Symbolisch, omdat het een massieve stoepa is, zonder holle ruimte om relieken te bewaren. Wel is in de stoepa een staande Boeddha uitgesneden. Cannelures garneren de pilaren met bloemenreliëfs, de kapitelen tonen de Boeddha en andere figuren in uiteenlopende houdingen. Dwarse, louter decoratieve ribben geven het tongewelf het uitzicht van een ribgewelf, een imitatie van het traditionele houten gewelf. De muren van de zijbeuken zijn van boven tot onder met boeddhistische thema’s beschilderd.
De grot is een pure imitatie in steen van de houten tempelstructuren die toentertijd nog gangbaar waren
Grot 19
Een kleine teleurstelling is het, de gevel van grot 26. Tenminste als je deze gevel met die van grot 19 vergelijkt. Hier geen indrukwekkende portiek voor de ingang, geen fraaie beelden ernaast, wel een metershoge, vlakke muur die niet eens bewerkt is. Hogerop is de gevel wel in al zijn grootsheid uitgewerkt, met het enorme hoefijzervormige raam en een resem vertrouwde figuren, groot en klein.
Deze gebedshal komt met een filosofie. Realiseerden de bouwheren zich dat dit de allerlaatste rotstempel zou zijn?
Grot 26
In weerwil van die afknapper probeert grot 26 toch haar voorgangers te overtroeven. Binnenin lijkt dat aardig te lukken. Het is dan ook een van de allerlaatste bouwwerken die hier gerealiseerd werden.
De chaitya is alvast een stuk groter dan die van grot 19. Wat meer is, deze gebedshal komt met een filosofie. Realiseerden de bouwheren zich dat dit de allerlaatste rotstempel zou zijn? Waren ze zich bewust van de vergankelijkheid van deze aardse bouwwerken? Feit is dat ze ernaar streefden “Een gedenkteken op de berg te maken dat zal voortleven zolang de maan en de zon blijven bestaan”, luidens een van de inscripties op de wand.
“Een gedenkteken op de berg te maken dat zal voortleven zolang de maan en de zon blijven bestaan”
Grot 26
Dat zeer ambitieuze voornemen uit zich onder meer op de muren van de zijbeuken. Hier zijn het geen schilderingen die de wanden sieren, hier zijn het beeldhouwwerken waarvan je kan verwachten dat ze langer standhouden. Toch zijn veel van de beelden en de muurreliëfs in de loop der tijden zwaar beschadigd geraakt en zijn ze hersteld als onderdeel van de inspanningen voor het behoud van de site.
Over heel de wand treffen we indrukwekkende beelden aan. Vaak zijn het belangrijke gebeurtenissen uit leven van de Boeddha die weergegeven zijn. Een van de bekendste gebeurtenissen geeft de verleiding door Mara weer, de zwaarste uitdaging waarvoor de Boeddha ooit kwam te staan. Wat de duivel is voor katholieken, is Mara voor boeddhisten. Mara is de antipode van de Boeddha, het vleesgeworden kwaad als het ware.
De verleiding door Mara was de zwaarste uitdaging waarvoor de Boeddha ooit kwam te staan
Grot 26 |
|
Toen de Boeddha op het punt stond de ultieme Verlichting te bereiken, trachtte deze duivelse Mara daar een stokje voor te steken. Hij stuurde zijn leger op de Boeddha af, met de bedoeling hem bang te maken en tevens zoveel lawaai te maken dat hij van zijn meditatie afgeleid zou worden. Bovendien stuurde hij, iets subtieler, zijn drie dochters op hem af. Die zouden al hun duivelse verleidingskunsten op de Boeddha uitproberen teneinde hem van zijn stuk te brengen. Te oordelen naar de voluptueuze houdingen die deze schaars geklede dames aannemen, hebben ze goed hun best gedaan.
Toch haalde het allemaal niets uit. Dat kunnen we zelf in de linker zijbeuk van de grot vaststellen. Daar treffen we een reuzegroot liggend beeld van de Boeddha aan, zeven meter lang, vaak ten onrechte de stervende Boeddha genoemd. Het stelt de parinirvana van de Boeddha voor, het ogenblik waarop hij de ultieme Verlichting bereikt en voorgoed uit de keten van dood en wedergeboorte verlost wordt.
In de apsis is een stoepa uitgehouwen, net zoals in grot 19, maar weelderiger versierd. Aan de voorkant is een afbeelding van de Boeddha uitgesneden, rondom stellen 36 panelen boeddhistische thema’s voor. Muren, pilaren, kapitelen… geen vierkante centimeter is onbewerkt gelaten. Een symbolisch ribgewelf bekroont het geheel. En dat alles is, met eindeloos geduld en verbluffende precisie, uit de basaltlagen gehakt.
Wat de duivel is voor katholieken, is Mara voor boeddhisten
Grot 26 – Rondgang (parikrama)
Half vier is het wanneer we terug in het hotel arriveren voor de lunch. Onze kennismaking met Ajanta heeft rijkelijk langer geduurd dan gepland. Maar daar maken ze hier geen punt van. Bereidwillig als steeds serveren ze de lunch, zelfs op dit late uur. Ook dat is India.
* * *
Waar de grotten van Ajanta vooral op het artistieke vlak uitmunten, zullen we bij de grotten van Ellora eerder van het architecturale aspect onder de indruk zijn, aldus Inder. Onze nieuwsgierigheid hoeft hij niet verder op te poken, die is al groot genoeg. Want al kennen we de grotten van Ellora een beetje van de foto’s, de werkelijkheid overtreft vaak de verbeelding, weten we uit ondervinding. In alle vroegte hebben we vanmorgen Aurangabad achter ons gelaten. Dertig kilometer slechts, en dan zullen we met eigen ogen die grandeur kunnen vaststellen.
Meestal worden ze in één adem genoemd, de grotten van Ajanta en van Ellora. Nogal logisch, want ze hebben veel gemeen
Meestal worden ze in één adem genoemd, de grotten van Ajanta en van Ellora. Nogal logisch, want ze hebben veel gemeen. Beide locaties liggen relatief dicht bij elkaar, de tempels zijn grosso modo volgens hetzelfde procedé uit basalt gehouwen, samen prijken ze op de lijst van het Werelderfgoed van Unesco.
Toch zijn er duidelijke verschillen. Zo is Ellora nooit in de vergetelheid geraakt. Weliswaar is de site in de 13e eeuw definitief verlaten, waarschijnlijk omdat de islamitische sultans van Delhi op het toneel verschenen waren, maar vergeten zijn ze niet. Jammer genoeg niet, zou je bijna zeggen. Want het waren nomaden die er hun intrek namen. Dat heeft men uit de hoeveelheid koeiendrek afgeleid die men in de tempels gevonden heeft, voegt Inder er niet zonder wrevel aan toe. Alleszins zijn de meeste tempels in die periode vrij zwaar beschadigd. Schilderingen zal je er dan ook vergeefs zoeken.
Wat vooral in het oog springt is het feit dat heiligdommen van de drie grote historische religies van Azië hier broederlijk naast elkaar liggen
Voorts zijn de grotten van Ellora jonger dan die van Ajanta. Ruwweg kan je zeggen dat de werkzaamheden in Ellora pas op gang kwamen toen Ajanta al op zijn retour was. Ellora kende zijn grote bloei van de 6e tot de 12e eeuw, in Ajanta eindigde de tweede fase in de 6e eeuw.
Maar wat vooral in het oog springt – en dat is toch wel heel opmerkelijk – is het feit dat heiligdommen van de drie grote historische religies van Azië hier broederlijk naast elkaar liggen. Twaalf boeddhistische tempels, zeventien hindoeïstische en vijf jaïnistische. Vierendertig in totaal. Al kan je in de omgeving nog meer dan honderd niet-genummerde tempels aantreffen, laat Inder niet na aan te stippen. Alleszins komt hier op treffende wijze de geest van religieuze tolerantie tot uiting die zo kenmerkend was voor het oude India.
Een laatste nijdige klim brengt ons even voor acht op de parking bij de grotten van Ellora. Een paar honderd meter verder ontwaren we de heuvelrij waar het ons om te doen is. Ze is noord-zuid georiënteerd, de grotten liggen op haar westelijke flank, gespreid over een afstand van ongeveer twee kilometer. Dilshad heeft ons netjes in het midden van dat traject gedropt. In het oosten rijst de zon langzaam boven de heuvels uit, maar voorlopig liggen de tempels nog grotendeels in de schaduw.
Met haar naam verwijst de Vishvakarmagrot naar de patroon van de architecten
Ellora – Vishvakarmagrot (grot 10)
Inder loodst ons meteen naar grot 10, verreweg de belangrijkste boeddhistische grot van de site. Ze heeft zelfs een eigen naam gekregen – de Vishvakarmagrot, een verwijzing naar de patroon van de architecten. Het is de enige chaitya van de site, al lijkt haar functie niet tot gebedshal beperkt te zijn. Want op de bovenverdieping treffen we een aantal kamertjes aan waarin wellicht monniken verbleven.
Vermoedelijk was de Vishvakarmagrot omstreeks 650 klaar, ongeveer twee eeuwen na grot 19 en grot 26 van Ajanta dus. Dat de bouwheren daar hun inspiratie haalden, valt niet te ontkennen – de gebeeldhouwde gevel, de pilaren die de gebedshal in drie ruimten verdelen, de stoepa in de apsis, de symbolische ribben op het tongewelf, we herkennen het allemaal.
Toch oogt het geheel wat soberder. De achthoekige pilaren zijn nauwelijks bewerkt, net zoals de stoepa. De Boeddha zit op de leeuwentroon, niet in de traditionele lotushouding, maar in wat men hier de Europese houding noemt – alsof hij op een stoel zit met de voeten op de grond. Enkel de friezen brengen wat leven in de brouwerij, met sierlijke voorstellingen van slangenkoninginnen en meer aardse personages zoals entertainers, dansers en muzikanten.
Stalinistisch is wellicht de beste typering voor de gevel van deze enorme vihara
Ellora – Grot 12
Vergeleken met wat we al te zien kregen, lijkt grot 12 een afknapper. Stalinistisch is wellicht de beste typering voor de gevel van deze enorme vihara. Drie verdiepingen telt dit klooster uit de 8e eeuw, elke verdieping wordt met een rij onbewerkte pilaren afgeboord. Maar het moet gezegd, de geometrie oogt perfect. De pilaren staan kaarsrecht op de vloeren en liggen perfect in elkaars verlengde. Indrukwekkend en groots, dat wel, maar oersaai.
Bij nader toezien blijken de twee pilaren van de ingang dan toch een subtiele vorm van decoratie meegekregen te hebben. De eerste twee verdiepingen zijn kennelijk verblijfsruimten, met aan weerszijden cellen, bijna allemaal van een stenen bed en dito hoofdkussen voorzien. Op de tweede verdieping mondt de gang aan de voorkant op een beeld van Avalokiteshvara uit, geflankeerd door zijn traditionele partners Wencheng en Bhrikuti, de manifestaties van de Witte en de Groene Tara.
Avalokiteshvara is geflankeerd door zijn traditionele partners Wencheng en Bhrikuti, de manifestaties van de Witte en de Groene Tara
Grot 10 |
|
Grot 12 – Avalokiteshvara met Wencheng en Bhrikuti |
De derde verdieping blijkt dan toch een gebedsruimte te zijn. In feite is deze rotstempel dus een combinatie van een vihara met een eerder bescheiden chaitya. Tegen de linker achterwand zitten de zeven Boeddha’s van de oudheid op een lotusbloem te mediteren, telkens onder een andere boom. De zevende Boeddha – de Sakyamuni oftewel de historische Boeddha die wij kennen onder de naam Siddhartha Gautama – zit natuurlijk onder een bodhiboom, want het was daar dat hij Verlichting bereikte. Rechts is dit zevental nogmaals weergegeven, maar dan onder een parasol als teken van superioriteit.
In een hoek figureren de belangrijkste drie Tara’s – de Witte, de Groene en de Rode. Godinnen zijn dat, die je net als de mannelijke bodhisattva’s kan aanroepen als je hulp nodig hebt bij je streven naar verlossing. In feite komen ze met de drie hindoegodinnen Durga, Kali en Parvati overeen en illustreren ze de wederzijdse kruisbestuiving tussen het hindoeïsme en het boeddhisme.
In het allerheiligste zit de Boeddha in lotushouding. Met de vingertoppen van zijn rechterhand raakt hij de vloer aan. Een heel belangrijke mudra is dat, want met dit gebaar nam de Boeddha de aarde tot getuige van het feit dat hij de beproevingen van de duivelse Mara met goed gevolg doorstaan had. Per slot van rekening was er toen niemand in de buurt om dat belangrijke gebeuren officieel te bekrachtigen.
In de Kailasha bereikt de rotsarchitectuur haar absolute hoogtepunt – sensationeel in haar concept, subliem in haar technische uitvoering, ravissant in haar elegantie
Ondertussen staat Inder te popelen van ongeduld om ons met grot 16 kennis te laten maken, de zogenaamde Kailasha, een wereldwonder op zich. Want in deze hindoetempel bereikt de rotsarchitectuur van Ajanta en Ellora haar absolute hoogtepunt – sensationeel in haar concept, subliem in haar technische uitvoering, ravissant in haar elegantie.
Drie verdiepingen hoog is de tempel, hij wordt geacht de Kailash voor te stellen, een iconische berg in het zuidwesten van Tibet. Vandaar zijn naam Kailasha. Naar verluidt zouden de oppergod Shiva en zijn partner Parvati op die berg hun dagen slijten. Al vele honderden jaren vormt hij daarom een aantrekkingspool voor pelgrims van alle grote religies van Azië. Het is er hun dan niet om te doen de 6 638 m hoge top te beklimmen, wel om de kora te doen, de 52 km lange tocht rond de voet van de berg. Hindoes en boeddhisten doen dat in wijzerzin, jaïn en bönpo – aanhangers van bön, een inheemse variant van het boeddhisme – in tegenwijzerzin.
Naar schatting 85 000 ton basaltrots zweeft zonder enige vorm van ondersteuning boven de hoofden van de pelgrims
Kailasha (grot 16) – Rotswand |
|
Overhangende rots |
Architecturaal vormt de Kailasha een radicale breuk met het verleden. Terwijl voorheen zowel in Ajanta als in Ellora tempels en kloosters als grotten in de basaltlagen uitgehouwen werden, en dus naar binnen gekeerd waren, naar de duisternis, is de Kailasha een volledig vrijstaande tempel geworden die uit de basaltlagen gehouwen is, en dus naar buiten gekeerd is, naar het licht.
Met hun pikhouwelen, hun hamers en hun beitels zijn de vaklui indertijd dus niet de zijkant van de heuvel te lijf gegaan, maar zijn ze boven op de heuvel beginnen te graven, verticaal naar beneden. Zo ontstond ‘s werelds grootste monolithische tempel, anderhalve keer zo hoog als het Griekse Parthenon en tweemaal zo groot in oppervlakte.
Het eindresultaat is zo puur dat het lijkt alsof de Kailasha altijd al in het basalt verscholen zat, en dat je gewoon maar de rotsen eromheen hoefde weg te nemen om de tempel bloot te leggen. Een beetje zoals je een cadeautje uitpakt. Maar dat uitpakken duurde dan wel 150 jaar en de verpakking bestond uit tweehonderdduizend ton gesteente dat verwijderd moest worden. Verbluffend eigenlijk, dat men er al die tijd, generatie na generatie, in geslaagd is meticuleus eenzelfde bouwplan te volgen. In 756 gingen de werkzaamheden onder koning Krishna I van de Rashtrakuta-dynastie van start. Zes vorsten hebben vervolgens op de vorderingen toegezien.
De nietige mensjes die daar beneden rondlopen, helpen ons de ware dimensies van het heiligdom correct in te schatten
Kailasha – Tempel ‘gedragen’ door olifanten |
|
Dhvajastambha |
Daar past een leuke legende bij. Toen de plaatselijke koning aan een ernstige ziekte leed, bad de koningin in haar wanhoop tot Shiva om haar man te genezen. Werd haar wens ingewilligd, dan zou ze een tempel voor Shiva bouwen, beloofde ze. Bovendien zou ze vasten tot de top van de shikhara zichtbaar was, de spits toelopende toren die kenmerkend is voor hindoetempels. Shiva deed wat gevraagd werd, de koning genas, de koningin moest haar belofte gestand doen.
Een tempel bouwen, dat was geen probleem. Maar binnen pakweg een maand de kroon op het werk zetten, dat was onmogelijk, daar waren de architecten het over eens. De koningin had zichzelf dus tot de hongerdood veroordeeld. Tot architect Kokasa met een oplossing op de proppen kwam. Hij begon de tempel vanaf de top te bouwen door hem uit de rots te hakken. Binnen de week was de top van de shikhara zichtbaar. Met een zucht van opluchting beëindigde de koningin haar vasten. Zoals veel legendes schuilt ook in deze een kern van waarheid. De hoofdarchitect van de Kailashatempel heette immers Kokasa.
De tempel is als een reusachtige ratha geconcipieerd, een processiewagen die door levensgrote olifanten gedragen wordt
Tempel ‘gedragen’ door olifanten
Via de gopuram, een imposant poortgebouw met een relatief kleine deur, betreden we het tempelcomplex. Tussen de talloze afbeeldingen wijst Inder ons Kubera aan, de god van de rijkdom, en Lakshmi, de godin van de weelde. Gouden munten stromen overvloedig boven het hoofd van Lakshmi, een verwijzing wellicht naar het vele geld dat voor dit project nodig was.
Ook Ganesha, de god met het olifantenhoofd, tekent present. Traditioneel wordt hij als geluksbrenger beschouwd, zijn aanwezigheid moest ertoe bijdragen dat het project onder een goed gesternte verliep. Grappig eigenlijk, want een van zijn epitheta luidt Wegnemer van hindernissen, een vaardigheid die bij het uithakken van de tempel zeer nuttig gebleken moet zijn.
Bij elk van de acht windrichtingen – noord, oost, zuid, west, noordoost, zuidoost, noordwest, zuidwest – staat een dvarapala, een goddelijke wachter die de tempel beschermt. In feite telt het hindoeïsme elf windrichtingen, preciseert Inder, maar een wachter plaatsen in de resterende drie ‘windrichtingen’ – hemel, aarde en patala of onderwereld – ligt niet voor de hand.
Shiva vernietigt de drie steden (uiterst rechts)
Rond een hindoetempel wandel je in principe in wijzerzin, zodat het heiligdom zich steeds aan je rechterzijde bevindt, want je linkerzijde is je onreine zijde. Links kijken we dan tegen de steile, relatief gladde rotswand aan die nu een soort omwalling van de tempel vormt. Dat is het eerste wat de tempelbouwers indertijd gedaan hebben – links, rechts en achter het toekomstige heiligdom een kloof van ongeveer dertig meter diep en tien meter breed uithouwen. Vervolgens werd uit de centrale rotsmassa de tempel gebeiteld.
Ook in de rotswand zijn enkele vrij grote galerijen uitgehakt. Meestal zijn die met pilaren gestut. Dat geldt niet voor de open ruimte achter de tempel. Over de volle breedte van het tempelcomplex is daar onderaan in de rotswand een overhang uitgekapt, een tiental meter diep. Dat betekent dat naar schatting 85 000 ton basaltrots zonder enige vorm van ondersteuning boven de hoofden van de pelgrims zweeft. De ingenieurs moeten indertijd verdomd goed geweten hebben waar ze mee bezig waren.
Twee obelisken aan weerszijden van het Nandipaviljoen zuigen alle aandacht naar zich toe
Nandipaviljoen, dhvajastambha |
|
Net achter de gopuram bevindt zich zoals gebruikelijk het Nandipaviljoen. Binnenin ligt de stier Nandi, het hondstrouwe rijdier van oppergod Shiva, op zijn baasje te wachten. Het zijn echter de twee obelisken aan weerszijden van het paviljoen die alle aandacht naar zich toe zuigen. Dergelijke vlagpalen zijn een vertrouwd beeld aan de voorkant van een tempel. Dhvajastambha worden ze genoemd. Vaak zijn het vrij eenvoudige houten palen, hier zijn het massieve structuren, vijftien meter hoog, die uit het basalt gekapt zijn en met minutieus reliëfwerk gesierd.
Naarmate we verder de kloof in wandelen, wordt duidelijk dat de tempel als een reusachtige ratha geconcipieerd is, een processiewagen die door levensgrote olifanten gedragen wordt. De olifanten zelf, en het terras waarop ze staan, tillen de tempel een meter of acht boven de begane grond, zodat hij ’s ochtends sneller door de gouden stralen van de rijzende zon gevat wordt.
Zo ontstond ‘s werelds grootste monolithische tempel, anderhalve keer zo hoog als het Griekse Parthenon en tweemaal zo groot in oppervlakte
Kailasha – Gopuram, Nandipaviljoen, mandapa, shikhara
De verhalen op de noordelijke wand van de tempel komen uit de Mahabharata, de hoeksteen van de hindoeïstische geloofsbeleving. Meer dan honderdduizend verzen telt dit religieus en filosofisch epos, het is vier keer zo omvangrijk als de christelijke Bijbel. De verhalen op de zuidelijke wand komen uit de Ramayana. Uiteraard, want dit immens populaire epos speelt zich grotendeels in Sri Lanka af en dat ligt in het zuiden.
De rotswand doet ons een beetje aan de rode stad Petra in Jordanië denken, een vergelijking die bij Inder helemaal niet in goede aarde valt. De Kailasha is met niets te vergelijken, smaalt hij. Gelijk heeft ie, deze plek is waarlijk uniek.
Op kousenvoeten betreden we de glad gepolijste vloeren van de mandapa, de zaal waar de publieke rituelen plaatsvonden
Kailasha – Mandapa
Onder de overhangende rots achteraan treffen we verscheidene voorstellingen van Shiva aan. Wat evenmin ontbreekt, is de Trimurti, de voorstelling van de drie oppergoden Brahma, Visjnoe en Shiva, en de Harihara, de bizarre synthese van Visjnoe en Shiva in één beeld.
Kailasha – Mandapa, shikhara
Op kousenvoeten betreden we de glad gepolijste vloeren van de mandapa, de zaal waar de publieke rituelen plaatsvonden. Verder mochten gewone pelgrims indertijd niet komen. Schaars licht valt links en rechts door de deuropeningen naar binnen. Voldoende om ons de zestien prachtig bewerkte zuilen te laten bewonderen. Centraal boven ons hoofd, waar je in een katholieke kerk een koepel zou verwachten, is een voorstelling van een dansende Shiva uit het basalt gesneden.
Helemaal achteraan bevindt zich het allerheiligste. Daar treffen we een lingam aan, een kleine, fallusachtige zuil die de scheppingskracht van Shiva representeert. Hij rust op een yoni, een schotelvormig vlak met een uitloop dat het vrouwelijke vermogen tot procreatie voorstelt. De basalten structuren ogen sober. Hier geen zilveren cobra’s, kleurrijke bloemenslingers of brandende kaarsen.
Steeds opnieuw moeten we onszelf inpeperen dat deze plek uit één enorme massa basalt gehouwen is – de lingam, de yoni, de massieve pilaren, de gepolijste vloer, de stier Nandi, de godenbeelden, de obelisken, de overhangende rotswand
Shikhara |
|
Alles is zo vanzelfsprekend hier, je waant je voortdurend in een klassieke hindoetempel met alles erop en eraan. Steeds opnieuw moeten we onszelf inpeperen dat deze plek in haar totaliteit uit één enorme massa basalt gehouwen is – de lingam, de yoni, de massieve pilaren, de gepolijste vloer, de stier Nandi, de godenbeelden tegen de wanden, de obelisken, de overhangende rotswand. In feite is dit één kolossale monoliet.
Nog een laatste verrassing heeft Inder voor ons in petto. Monkelend leidt hij ons omhoog via een pad bezuiden de tempel. Van op de heuvel kijken we op het overweldigende tempelcomplex neer. De nietige mensjes die daar beneden rondlopen, helpen ons de ware dimensies van het heiligdom correct in te schatten. Netjes achter elkaar liggen ze op één lijn, de gopuram of toegangspoort, het paviljoen van Nandi, de mandapa met zijn zestien zuilen, en ten slotte de shikhara, de spits toelopende toren waaronder het allerheiligste zich bevindt. De top van de shikhara lijkt zich inderdaad op precies dezelfde hoogte te bevinden als waar wij staan.
We proberen ons in te beelden hoe het er hier destijds aan toe ging. Het is en blijft een fenomenale prestatie die ver voorbij de verbeelding reikt
Kailasha – Shikhara, mandapa, Nandipaviljoen, gopuram
We proberen ons in te beelden hoe het er hier destijds aan toe ging. Hoe men in de heuvel is beginnen te kappen, hoe men erover waakte de juiste dimensies en de perfecte loodlijnen te realiseren, hoe men haarfijn bepaalde waar zich de toppen van de twee obelisken moesten bevinden, hoe men gaandeweg de tempelwanden garneerde met gracieus beeldhouwwerk dat geen vierkante centimeter ongemoeid liet, hoe men uiteindelijk helemaal beneden de deuren in de mandapa uitsneed en vervolgens het gebouw langs binnen begon uit te hollen, inclusief de zestien pilaren, de lingam en de yoni, het beeld van Nandi… Het is en blijft een fenomenale prestatie die ver voorbij de verbeelding reikt.
Nog een laatste tempel hebben we op de agenda staan. Maar die bevindt zich ongeveer anderhalve kilometer naar het noorden, we verplaatsen ons dus best per bus.
Wanneer de deur van de bus dichtklapt, blijken er enkele handen en een handvol kledingstukken van verkopers tussen te zitten
Voorlopig vangen de verkopers op de parking bot. Hun prijzen liggen nog te hoog. Maar ze hebben gezien hoe onze blikken net iets te lang op sommige stukken rusten. Met een onfeilbaar instinct hebben ze daar de begeerte in gelezen. Ze weten dat succes maar enkele roepies verwijderd is, hoe goed wij ook ons best doen om een totaal gebrek aan belangstelling te faken.
Wanneer de deur van de bus dichtklapt, blijken er enkele handen en een handvol kledingstukken van verkopers tussen te zitten. De deur gaat terug open, onze beurzen nog altijd niet. Maar ze geven niet op. Twee verkopers klampen zich aan de achterkant van de bus vast, zes anderen confisqueren een autoriksja en zetten op drie wielen de achtervolging in.
De Indrasabha is geen grot die de duisternis opzoekt, dit is een tempel die in het licht baadt
Indrasabha (grot 32) – Portiek
Half elf is het wanneer ons colonnetje de parking bij de Indrasabha bereikt, de mooiste van de vijf jaïntempels van Ellora. Grot 32 wordt dit heiligdom genoemd, maar meer dan ooit is het adagium van Inder van toepassing – de grotten van Ellora zijn geen grotten. Want net zoals de Kailasha is de Indrasabha een tempel die helemaal uit de basaltrotsen gehouwen is. Dit is geen grot die de duisternis opzoekt, dit is een tempel die in het licht baadt. Kortom, een geschenk dat alleen maar uitgepakt hoefde te worden.
Wat een boeddha is voor de boeddhisten, is een tirthankara voor de jaïns
Destijds was het jaïnisme de derde godsdienst van het Indische subcontinent, naast het hindoeïsme en het boeddhisme. Geweldloosheid en eerbied voor het leven behoren tot de basisconcepten van het jaïnisme. In tegenstelling tot andere religies weten ze dat nog in de praktijk te zetten ook. Jaïns kennen geen kruisvaarten of jihads, geen sektarische oorlogen of religieuze intolerantie, geen agressieve zieltjesjagerij of bekeringen onder dwang. Sommige jaïns, de digambara, gaan zelfs zover met een borstel het pad te reinigen dat ze betreden, om te vermijden dat ze onverhoeds een insect zouden vertrappelen.
Indrasabha – Zaal met het schrijn van Mahavira
Wat een boeddha is voor de boeddhisten, is een tirthankara voor de jaïns. Hij heeft de cyclus van reïncarnatie en dood achter zich gelaten en Verlichting bereikt. Zo kan hij nu via zijn lering anderen de weg naar de Verlichting wijzen. Mahavira, de huidige tirthankara, zou in de 6e eeuw v.Chr. geleefd hebben. Dat plaatst hem ongeveer in hetzelfde tijdsgewricht als Siddhartha Gautama, de huidige Boeddha.
Na Mahavira zal een nieuwe cyclus beginnen, een cyclus die precies overeenstemt met een halve slag van Dharmachakra, het wiel van de tijd
Overigens is Mahavira de laatste van een reeks van 24 tirthankara’s die elkaar opgevolgd hebben. Na hem zal een nieuwe cyclus beginnen, een cyclus die precies overeenstemt met een halve slag van Dharmachakra, het wiel van de tijd. In dat nieuwe tijdperk zullen 24 nieuwe tirthankara’s de dienst uitmaken.
Als religie wist het jaïnisme vooral de begoede middenklasse in het westen van India te bekoren. Vandaar de weelderige witmarmeren tempels met het eclatante beeldhouwwerk die je her en der in Rajasthan, Gujarat en Maharashtra aantreft. Hier, in Ellora, moesten ze het met minder verfijnd materiaal stellen. Basalt met name. Maar dat heeft hen niet belet met hun overweldigend beeldhouwwerk uit te pakken. De tempels zijn hier tussen de 9e en de 11e eeuw uitgehouwen.
Indrasabha – Zaal met het schrijn van Mahavira
Achteraan in de Indrasabha bevindt zich het schrijn met Mahavira, de huidige tirthankara. Hij zit in lotushouding, zijn naaktheid verzinnebeeldt de afstand die hij gedaan heeft van alle wereldse begeerten. Naast hem staat zijn voorganger Parshvanatha, de 23e tirthankara, en Bahubali. Die laatste is zelf geen tirthankara, maar geniet bij de jaïns zeer veel aanzien omdat hij de zoon was van Rishabha, de allereerste tirthankara. Van Bahubali wordt gezegd dat hij twaalf jaar lang roerloos heeft staan mediteren, terwijl gaandeweg klimplanten zich rond zijn benen strengelden. Voorwaar geen geringe prestatie.
Geweldloosheid en eerbied voor het leven behoren tot de basisconcepten van het jaïnisme. In tegenstelling tot andere religies weten ze dat nog in de praktijk te zetten ook
Ook op de eerste verdieping treffen we een beeld van Mahavira aan, zittend onder een wensboom. Ditmaal heeft hij het gezelschap van Matunga, de god van de rijkdom, gezeten op een olifant, en Sirdaiki, de godin van de weelde, gezeten op een leeuw. Veel verbeelding hebben we niet nodig om deze twee goden als de jaïnistische tegenhangers van de hindoegoden Kubera en Lakshmi te zien.
Terug op de parking worden de onverdroten verkopers voor hun geduld – of is het hun volharding? – beloond. Al was het maar om ons respect te tonen voor hun verre voorouders die al dit moois realiseerden.
Jaak Palmans
© 2002, 2023 | Versie 2023-08-06 15:02