Goud voor zout
Mali | Anno 1998
Timboektoe. Weinig plaatsen op de wereld spreken zo tot de verbeelding als deze oase aan de zuidelijke rand van de Sahara. Ooit was het een belangrijk knooppunt voor de trans-Saharahandel. Enorme karavanen doorkruisten met hun kostbare ladingen de onmetelijke woestijn en maakten van de stad een van de rijkste van West-Afrika. De Niger voerde voldoende zoet water aan, zodat landbouw en veeteelt de stad leefbaar hielden. Het hoogtepunt kwam er in de 15e en de 16e eeuw, de Gouden Eeuw van Timboektoe. De oase was toen een centrum van kunst en cultuur, van filosofie en literatuur, van rijkdom en welstand.
Enorme karavanen doorkruisten met hun kostbare ladingen de onmetelijke woestijn en maakten van de stad een van de rijkste van West-Afrika
Tegenwoordig is de stad in de nevelen van de geschiedenis weggedeemsterd. De bevolking is aanzienlijk teruggevallen en wat er van de oase rest is grotendeels met mysterie omgeven. Haar afgelegen locatie in een onherbergzame omgeving geeft haar daarenboven een aureool van onbereikbaarheid. Volkomen ten onrechte, want tegenwoordig kan je er zelfs met het vliegtuig naartoe. Maar wij opteren voor een meer doorleefde benadering – een boottocht op de Niger. We zullen ons laten meevoeren met de stroom en hopen onderweg van dichtbij kennis te maken met de volkeren die in deze veeleisende omgeving weten te overleven.
Zelfs met ons ongeoefend oog halen we er de Fulanivrouwen zo uit
Fulanivrouwen |
|
|
|
Drie dagen hebben we daarvoor uitgetrokken. Na twee dagen varen zullen we ’s ochtends in de loop van de derde dag in Timboektoe arriveren, met ruim voldoende tijd om de stad te verkennen. En ja, terugkeren naar de hoofdstad Bamako zullen we doen per vliegtuig.
Het Venetië van Mali noemen ze Mopti weleens. Dat kan je alleen maar beamen als je een flinke roze bril opzet
Maar zover zijn we nog niet. Voorlopig bevinden we ons nog in Mopti, een levendige havenstad met ruim veertigduizend inwoners aan de samenloop van de Niger en de Bani. Het Venetië van Mali noemen ze deze stad weleens. Dat kan je alleen maar beamen als je een flinke roze bril opzet. Want meer dan de helft van het jaar staan de velden hier kurkdroog en wervelt het zand door de stoffige straten. Pas in augustus komt daar verandering in. Het waterpeil van de rivieren stijgt dan zienderogen en herleidt de stad tot enkele bewoonde eilanden die helemaal door water omgeven zijn. Wie dan de stad vanuit het binnenland wil bereiken, kan dat alleen via de twaalf kilometer lange, kaarsrechte dijkweg uit Sévaré. Dat duurt zo tot december, wanneer het water zich terugtrekt en de vruchtbare rijstvelden rond de stad weer prijsgeeft.
Bozovrouw |
|
|
Zoals het een havenstad past, heeft Mopti een beetje een kosmopolitisch karakter. Dat kan je al uit haar naam afleiden. Vrij vertaald betekent dat Waar de stammen elkaar terugvinden, legt Dramane uit, terwijl hij ons naar de oude stadswijk begeleidt. Een twaalftal verschillende stammen leven hier samen – Fulani, Bozo, Toeareg, Songhai, Bambara, Dogon, … om maar de belangrijkste te noemen. Toch is Mopti in de eerste plaats een stad van de Fulani.
|
De gelaatstrekken van al die volkeren herkennen is voor ons natuurlijk te hoog gegrepen. Behalve als het om de Fulani gaat, of de Peul zoals ze door de Franse kolonisator genoemd werden. Zelfs met ons ongeoefend oog halen we er de Fulanivrouwen zo uit. Dat heeft deels met hun huidskleur te maken – eerder bruin dan zwart – maar vooral met de prominente gezichtstatoeages en de langgerekte, ovale vorm van hun sierlijke gelaat. In het bijzonder de zwarte vlekken rond de lippen en de mond zijn zeer opvallend. Ook een milde vorm van gezichtsverminking wordt toegepast. Dat gebeurt al op zeer jonge leeftijd, zowel bij meisjes als bij jongens. De kleine inkervingen, vooral onder de ogen, verwijzen doorgaans naar de etnische herkomst van de meisjes. In sommige gevallen vormen ze een code voor het feit dat het meisje al gereserveerd is voor een bepaalde man.
Fulanivrouw met juwelen |
|
Filigraangoud |
Toch zijn het vooral hun sieraden waar Fulanivrouwen indruk mee maken. Uiteraard lopen ze daar niet dag in dag uit mee te koop. Maar Dramane weet een vrouw te overtuigen haar kostbare familiestukken eens op te diepen. Het resultaat is verbluffend. Op haar borst draagt ze een prachtig sieraard in de vorm van een dubbele kegel van goudfiligraan. Maar het zijn de unieke oorbellen, de kwottone kanye, die alle aandacht naar zich toe zuigen. Niet ten onrechte behoren ze tot de meest spraakmakende sieraden die je in Afrika kan vinden. Zelfs internationale juweliers hebben zulke pronkstukken graag in hun aanbod. De banaanvormige dubbele schelpen in bladgoud zijn wel vijftien centimeter lang. Met een dik rood touw bengelen ze aan de oorlellen en hebben die in de loop der jaren behoorlijk uitgerekt, zodat ze een eind over de schouders hangen.
Niet ten onrechte behoren de kwottone kanye tot de meest spraakmakende sieraden die je in Afrika kan vinden. Zelfs internationale juweliers hebben zulke pronkstukken graag in hun aanbod
Zulke juwelen worden van moeder op oudste dochter doorgegeven of via een bruidsschat verworven. Hoe groter de oorbellen, des te zwaarder ze zijn en des te meer de oorlellen van de vrouw uitgerekt worden. Vooral dat laatste wordt als een teken van rijkdom gezien. Dramane schat de waarde van deze sieraden op drie miljoen CFA1). In dit land is dat een enorm fortuin. Toch bewaart deze vrouw haar kostbaarheden gewoon thuis. Of dat wel veilig is, vragen wij ons af. Dramane lacht onze vrees weg. Louter bij het zicht van deze kostbaarheden zou elke potentiële dief toch meteen verstijven en niets durven wegnemen, beweert hij stellig.
Van oorsprong zijn de Fulani nomadische herders. Nogal logisch dat je dan in juwelen investeert, zodat je je rijkdom makkelijk overal mee naartoe kan nemen. Veel Fulani hebben ondertussen het nomadische leven de rug toegekeerd. Toch houden zich in de stad nog steeds nomadische Fulani op. Dat kan je uit de aanwezigheid van huisjes van rijststro afleiden, een typische vorm van tijdelijke behuizing, aldus Dramane.
Zoals de moskee ingebed ligt in het weefsel van de oude stad, straalt ze een perfecte harmonie uit met de eeuwenoude aarden architectuur van deze stadswijk
Mopti – Skyline met Komoguelmoskee
Al rijst ze hoog boven de omgeving uit, toch ligt ze een beetje verscholen tussen de bomen en de leemstenen huizen van de oude stad – de befaamde Moskee van Komoguel. Het is een vrij recent gebouw, opgetrokken in de jaren dertig van de twintigste eeuw op de plaats van een iets oudere moskee. Net zoals haar wereldberoemde voorbeeld, de Grote Moskee van Djenné, is ze in Soedanese stijl gebouwd met geen andere bouwmaterialen dan aarde, stro en hout. Toch is het geen kopie daarvan, want voor‑ en achtergevel van deze moskee zijn identiek, wat haar uniek maakt. Wat meer is, de moskee staat scheef op het rechthoekige stratenplan van de oude stad ingeplant, omdat beide gevels de kibla aanwijzen, de richting waarin Mekka zich bevindt.
De moskee van Komoguel is in Soedanese stijl gebouwd met geen andere bouwmaterialen dan aarde, stro en hout
Makkelijk is het niet om van de moskee een goed beeld te krijgen. Een beetje afstand nemen om het geheel te overschouwen is nauwelijks mogelijk. Je staat er bijna met je neus bovenop. Maar dat is tegelijkertijd ook de sterkte van de moskee. Zoals ze daar ingebed ligt in het weefsel van de oude stad, straalt ze een perfecte harmonie uit met de eeuwenoude aarden architectuur van deze stadswijk. Deze moskee leeft, hier is het dat tijdens het vrijdaggebed de meeste gelovigen samenstromen.
|
De wijze waarop ze hier de islam beleven is minder krampachtig dan elders. Van sluiers voor vrouwen is geen sprake, van chadors of nikabs zo mogelijk nog minder
Ze mag dan het kleine zusje van de moskee van Djenné zijn, de beide centrale torens zijn nog altijd vijftien meter hoog. Voor een leemstenen gebouw is dat geen onaardige prestatie. Regens kunnen veel schade aanrichten, want zongedroogde bouwstenen hebben weinig verhaal tegen water dat met bakken uit de hemel valt. In 1978 hadden ze daar iets op gevonden. De leemstenen muren werden met een beschermende coating van cement bedekt. Driewerf helaas, die klus werd niet volgens de regels van de kunst uitgevoerd. Thans is de moskee dringend aan een nieuwe restauratie2) toe.
Mopti – Haven |
|
Pas in de loop van de 16e eeuw – meer dan negenhonderd jaar na de eerste verkondigingen van Mohammed – bereikte de islam deze streken. Lange tijd hield de animistische bevolking, in het bijzonder de dominante stam van de Bambara, de boot af. Het zou bijna twee eeuwen duren vooraleer de islam vaste voet aan de grond kreeg. Dan nog is de wijze waarop ze hier de islam beleven minder krampachtig dan elders. Van sluiers voor vrouwen is geen sprake, van chadors of nikabs zo mogelijk nog minder. Vrouwen hebben hun traditionele maatschappelijke positie weten te handhaven, in het bijzonder op de markten. Vaak was de islam eerder een bindmiddel van verschillende etnieën tegen de Franse koloniale bezetter. Zelfs tot op de dag van vandaag blijft het animisme een belangrijke rol spelen, getuige de maatschappelijke rol van de maraboets, de geestelijke raadslieden.
|
Even verwijlen we nog aan de waterkant. Het rustige water van de Bani fonkelt in het licht van de ondergaande zon. In het haventje liggen de pirogues schouder aan schouder aan de kade. Het zijn deze lange, smalle bootjes die het gros van het verkeer op de rivier uitmaken, zowel voor het transport van mensen als van goederen. Vanaf morgen zal een van die boten drie dagen lang onze biotoop worden.
* * *
Het was al enkele dagen met gespannen verwachting uitkijken, maar daar is ie dan eindelijk, onze pirogue. Het blijkt een uit de kluiten gewassen prauw te zijn, ongeveer twintig meter lang, met een rieten dak over bijna de volledige lengte. Vooraan op het dak liggen een twintigtal matrasjes vastgesjord, de grote blauwe ton achteraan op het dak bevat drinkbaar water. Dat vermoeden we althans. Binnenin bieden houten zitbankjes met wat goede wil plaats aan een vijftiental passagiers. De bankjes zijn van kussentjes voorzien.
De pirogue blijkt een uit de kluiten gewassen prauw te zijn, ongeveer twintig meter lang, met een rieten dak over bijna de volledige lengte
De pirogue |
|
De schipper |
Tot zover het comfort. De bankjes nemen de volledige breedte van de boot in, ruimte om wat rond te lopen is er dus niet. Zitten blijven zal het devies zijn. Aan boord gaan doen we via een smalle loopplank. Vervolgens schuifelen we zijdelings over de boordplank aan de buitenkant van de boot naar achteren tot we ter hoogte van onze zitbank beland zijn. Daar laten we ons met acrobatische zwier in de passagiersruimte zakken.
Verder naar achter bevindt zich wat we gemakshalve de keuken zullen noemen – een open ruimte met twee butaanflessen met elk een gasvuurtje, en een allegaartje van potten en pannen, borden en bestek. Gaandeweg zullen we de eenvoudige, maar voortreffelijke maaltijden leren appreciëren die in deze primitieve omstandigheden tot stand komen.
De waterhozer |
|
De passagiers |
Nog verder naar achter bevindt zich het roer. Je zou het de brug van onze boot kunnen noemen, want dit is de plek waar de kapitein resideert. Onverstoorbaar als een sfinx zal hij hier urenlang aan het roer zitten. Althans zolang er geen problemen opduiken. Dat er problemen bij de vleet zullen opduiken, weten we nog niet.
Dat er problemen bij de vleet zullen opduiken, weten we nog niet
Helemaal aan de achterkant van de boot ten slotte, buiten het zicht van de passagiers en de bemanningsleden, bevindt zich een van de belangrijkste plekjes van de pirogue – de wc. Afgeschermd door juten zakken kan je daar je gevoeg doen boven een gat in de houten vloer. Met een lichte plof verdwijnt dat dan in de Niger – where else? Alleen al de plek bereiken is een klein avontuur. Je klimt uit de passagiersruimte en schuifelt zijdelings over de boordplank naar achteren terwijl je je zo goed en zo kwaad als het kan vasthoudt aan een bamboestok op het dak. Eens je in de beslotenheid van het kleinste kamertje gearriveerd bent mag je alleen maar hopen dat de boot niet op een zandbank stoot net op het ogenblik dat je je in een hachelijke positie bevindt.
|
Naar lokale normen is dit natuurlijk een luxeboot. Toch zijn we er niet helemaal gerust in. En dat heeft dan vooral met de weersomstandigheden te maken, meer bepaald met de verzengende hitte. ’s Nachts zakt de thermometer niet onder 30 °C, overdag klimt het kwik gezwind naar 40 tot 45 °C. Zelfs de plaatselijke bevolking puft onder de ongewone hitte. Dat we in die omstandigheden al meer dan een week airco ontberen, tot daar aan toe. Per slot van rekening hoor je het land te beleven zoals het is. Maar de komende dagen zullen we ook stromend water missen en dat wordt een zwaardere dobber.
’s Nachts zakt de thermometer niet onder 30 °C, overdag klimt het kwik gezwind naar 40 tot 45 °C
Zoals steeds is onze vaste begeleider Sory goedgemutst en druk in de weer om mensen en goederen aan boord te helpen. Hij is een Bambara en behoort dus tot de belangrijkste stam van Mali. De afgelopen week heeft hij zich als de vriendelijkheid in persoon ontpopt, een behulpzame duivel-doet-al die voor elk probleem een oplossing uit zijn mouw weet te schudden, zij het dat de creativiteit van zijn aanpak ons soms verrast. Waar we ook even van stonden te kijken, is zijn familiale situatie. Achtendertig is hij nu, terwijl zijn verloofde negentien is. Samen hebben ze een tweeling van… zes jaar. Zijn tachtigjarige vader is daar behoorlijk boos over, niet vanwege het leeftijdsverschil, wel vanwege het feit dat zijn enige zoon nog altijd niet gehuwd is.
En dan zijn er nog de drie bemanningsleden van de pirogue – de schipper, een bootsjongen en Moussa die de leiding van de expeditie blijkt te hebben. Alle drie behoren ze tot de Songhai. Dat volk heerste van de 14e tot 16e eeuw over een legendarisch koninkrijk dat bijna het volledige stroomgebied van de meer dan vierduizend kilometer lange Niger in handen had. Zij waren het die de islam in dit gebied introduceerden. Tegenwoordig komen de Songhai vooral als vissers en schippers aan de kost. Niet zo lang geleden waren ze ook als nijlpaardjagers bedrijvig.
De Atlantische Oceaan mag zich dan al in het zuiden bevinden, de Niger stroomt hier koppig naar het noorden, de grootste woestijn op aarde tegemoet
Pinasse met handelswaar op weg naar Mopti
Twintig na negen. We steken van wal, het avontuur mag beginnen. Stroomafwaarts volgen we de Niger naar het noorden. Jawel, naar het noorden. De Atlantische Oceaan, haar eindbestemming, mag zich dan al in het zuiden bevinden, de Niger stroomt hier koppig naar het noorden, de grootste woestijn op aarde tegemoet. Voorwaar een vreemde situatie.
Nu eens is de Sahara een prachtige groene savanne, dan weer een kurkdroge woestijn. Zo gaat dat al minstens zeven miljoen jaar heen en weer
Om dat te begrijpen moeten we een heel eind in de tijd terugkeren. Want de Sahara is niet altijd geweest wat ze nu is. In de baan van de aarde rond de zon zit immers een reeks schommelingen ingebakken. Die veranderen het klimaat zodanig dat de Sahara nu eens een prachtige groene savanne is, dan weer een kurkdroge woestijn. Zo gaat dat al minstens zeven miljoen jaar heen en weer. De Saharapomp, zo noemen wetenschappers dit mechanisme.
In haar groene fazen onderscheidde de Sahara zich nauwelijks van de savanne zoals we die tegenwoordig in Kenia en Tanzania kennen. Je had er grasvlaktes, bomen, rivieren en meren, je ontmoette er dieren zoals gazellen, giraffen en olifanten. En ook mensen, want overal in de Sahara vind je rotstekeningen waar deze dieren vereeuwigd zijn. De Niger stroomde toen netjes naar het noorden en mondde in een van de vele meren uit.
In de Binnendelta van de Niger ontwikkelde zich een landbouwcultuur die op het ritme van de overstromingen leeft. Net zoals bij de Mesopotamiërs en de Egyptenaren
Tijdelijke hutjes van rijststro in de Binnendelta van de Niger
Achttienduizend jaar geleden kwam daar verandering in. Terwijl wij in het noordelijk halfrond met de piek van de laatste ijstijd te maken kregen, werd de Sahara met een extreme droogte geconfronteerd. De verzanding was niet te stuiten. Sterke passaatwinden joegen in de buurt van het huidige Timboektoe het woestijnzand voor zich uit en bouwden een muur van enorme zandduinen op. Voor de Niger was er uiteindelijk geen doorkomen meer aan. Bezuiden Timboektoe kwam ze tot stilstand en vormde er geleidelijk een nieuw meer.
Tienduizend jaar geleden sloeg de slinger weer naar de groene kant door. En al duurde deze nieuwe groene fase niet erg lang, de gevolgen waren ingrijpend. Het water in het meer kwam steeds hoger te staan tot het uiteindelijk over de rand stroomde en zijn weg kon voortzetten. Niet naar het noordoosten ditmaal, waar duinen nog steeds de doortocht afblokten, maar naar het zuidoosten. En wonder boven wonder, daar ontmoette de Niger een rivier die al miljoenen jaren netjes naar het zuiden stroomde zoals het hoort. Voortaan zou ook het water van de Niger naar de Atlantische Oceaan vloeien.
Vandaag kennen we de Sahara weerom als een enorme, kurkdroge woestijn. Deze droge fase trad zesduizend jaar geleden in. Maar voor de Niger maakte dat geen verschil. Ze had de Sahara voorgoed de rug toegekeerd. De bocht van noord naar zuid die de rivier tegenwoordig maakt, staat als de Grote Bocht bekend.
En de plek waar zich vroeger het meer bevond, noemt men tegenwoordig de Binnendelta. Een heel bijzondere omgeving is dat, want daar ontwikkelde zich een landbouwcultuur die op het ritme van de overstromingen leeft. Net zoals de Mesopotamiërs en de Egyptenaren dat op de oevers van de Tigris, de Eufraat en de Nijl deden. Precies dat is de plek waar wij naar op weg zijn.
Diamina – Moskee
Maar voorlopig liggen onze besognes elders. Een lichte bries jaagt fijne waterdruppels en soms complete pollepels water over de boord. Tuk zijn we daar niet op, want ondertussen hebben we een vrij goed beeld van wat er allemaal in dat water zit. Langs enkele openingen gutst water geregeld als miniatuurgeisertjes naar binnen. Met handdoeken wordt geprobeerd de gaten te dichten. Achteraan zijn Sory en de bootsjongen in een beurtrol onophoudelijk in de weer om water uit de boot scheppen. Het schurende geluid waarmee hun emmer steeds weer over de houten vloer schraapt zal ons zelfs ’s nachts in onze dromen achtervolgen.
Een strakke hete woestijnwind giert ons om de oren. Het dorp lijkt zich permanent in een stofwolk te bevinden
Het lijkt wel alsof we aan één stuk door gezandstraald worden door de heteluchtstroom van een enorme haardroger
Een jaar of acht geleden zou van deze tocht overigens niet eens sprake geweest zijn. De Toearegs in de woestijnprovincies van Mali, Niger, Algerije en Libië voelden zich al sinds de jaren tachtig beknot en in de steek gelaten door hun overheden. In 1990 leidde hun streven naar meer autonomie tot een gewapend conflict waar pas in 1995 een eind aan kwam. Al die tijd liet je je hier als toerist beter niet zien.
Moestuintje met omheining van rieten matten
Half twaalf is het wanneer we Diamina bereiken, een dorpje van Bozo en Fulani waar we even aan wal gaan. Een strakke hete woestijnwind giert ons om de oren. Het dorp lijkt zich permanent in een stofwolk te bevinden. Bomen hellen achterover onder de voortdurende druk van de wind, mensen lopen voorovergebogen tegen de wind in. De schaarse moestuintjes aan de rand van het dorp zijn met rieten matten omgeven om de tere plantjes tegen de niet aflatende wind te beschermen.
Aanstichter van dat alles is de harmattan, de geduchte woestijnwind uit het noordoosten. Tijdens de wintermaanden ontwikkelt die zich boven de Sahara om vervolgens naar het lagedrukgebied boven de Golf van Guinee koers te zetten – niet zonder onderweg een flinke lading minuscule zandkorreltjes op te scheppen. In deze aprilmaand loopt de harmattan in principe op zijn laatste benen, maar voorlopig merken we daar weinig van. Het lijkt wel alsof we aan één stuk door gezandstraald worden door de heteluchtstroom van een enorme haardroger.
Moskee |
|
Leemstenen huizen met binnenhofje |
Zoals in de meeste dorpen langs de Niger zijn de woningen in Diamina uit leemsteen opgetrokken. Andere bouwmaterialen dan hout, leem en stro zijn hier immers niet beschikbaar. Tussen de huisjes treffen we een kleine, maar niet onaardige moskee aan. Jammer dat we als niet-moslims binnenin nooit een kijkje mogen nemen. Veel mensen zijn er niet op straat, daar is het veel te warm voor. Een beetje bedeesd observeren ze ons met nieuwsgierige verwondering, maar hun oogopslag is warm en hun brede lach welgemeend. Hier te moeten leven, wonen en werken zoals deze mensen doen, we kunnen het ons echt niet voorstellen. Maar de harde omgeving lijkt hun onverwoestbaar optimisme niet aan te tasten.
|
De harde omgeving lijkt hun onverwoestbaar optimisme niet aan te tasten
Dichter bij de oever staan de hutjes van rijststro waar de nomadische Fulani in deze tijd van het jaar verblijven. Want de Fulani zijn traditiegetrouw herders die met hun vee meereizen. De Bozo daarentegen zijn vissers. Al eeuwenlang leven beide volkeren samen in dezelfde biotoop, elk op hun eigen manier, als in een etnische latrelatie.
Tijdelijke hutten van rijststro
Terug aan boord blijkt Moussa ter plaatse enkele levende kippen gekocht te hebben. Prompt verdwijnen ze, gepluimd en versneden, in de kookpotten. Onze eerste lunch wordt dat. Verser kan voedsel niet zijn, de verzengende hitte ten spijt hoeven we voedselbederf niet te duchten. Terwijl Moussa vakkundig in de kip en de couscous staat te roeren, blijft de bootsjongen in de keuken onverpoosd water hozen. Geen overbodige luxe, want rond de butaanflessen staat het water nog altijd een tweetal centimeter hoog.
Koken aan boord |
|
|
Peper en zout, daar is Moussa allerminst karig mee. Dat moet wel, want door transpiratie verliezen we meer zout dan ons lief is. Eerder hebben we ons al laten verleiden om zout rechtstreeks uit zoutvaatjes tot ons te nemen. En peper is in deze hitte een onmisbare smaakversterker om onze eetlust te bevorderen. Het moet gezegd, Moussa weet wat hij doet, want het resultaat smaakt voortreffelijk.
Geestdriftig zwaaien ze met de armen breed in de lucht tot we uit het zicht zijn
Ondertussen glijden de oevers van de Niger traag voorbij. Af en toe duikt er een vorm van bewoning op, vaak niet meer dan een handvol leemstenen huisjes met enkele palmbomen die daarbovenuit rijzen. Soms ook is een groepje vrouwen naar de oever afgezakt. Ze hebben hun kinderen mee en staan vlijtig de was te doen. Onze exotische verschijning wordt dan steevast op enthousiast gejoel onthaald, in de eerste plaats van de kinderen, maar meestal ook van de vrouwen. Geestdriftig zwaaien ze met de armen breed in de lucht tot we uit het zicht zijn.
Een hartverwarmend schouwspel is het, hier zoveel energie, zoveel gastvrijheid, zoveel levensvreugde te ervaren – in weerwil van de penibele omstandigheden. Het vrolijke geluid van die steeds weerkerende kinderstemmetjes zal in ons hoofd blijven nazinderen, zelfs lang nadat we terug in Europa zijn. Want we mogen niet vergeten dat Mali er demografisch3) niet al te best voorstaat. Het wordt tot de armste vijf landen ter wereld gerekend. Gemiddeld bedraagt de levensverwachting hier 44 jaar, onder meer omdat één kind op zeven niet ouder wordt dan één jaar. Wat voedselvoorziening betreft moet de doorsnee Malinees het dagelijks met hooguit 70 % van zijn minimale caloriebehoefte stellen. Amper 32 % van de bevolking kan lezen en schrijven.
Mali wordt tot de armste vijf landen ter wereld gerekend
Kotaka – Moskee
Een half uur later rijst het indrukwekkende silhouet van een leemstenen moskee met haar vele torens boven de steile rechteroever uit. Kotaka is dit, een vrij groot dorp, zo’n vijftig kilometer benoorden ons vertrekpunt Mopti. Het is er verzengend warm en de harmattan gaat flink te keer.
|
Maar dat belet ons niet aan land te gaan, want de plek is zeker de moeite waard. Al was het maar vanwege de levendige wirwar van authentieke straatjes tussen de leemstenen huisjes, de Fulanivrouwen met hun typische tatoeages en fraaie sieraden, de joelende kinderen. En last but not least de indrukwekkende, goed onderhouden moskee. Driewerf helaas, ook hier geldt het consigne dat niet-moslims de toegang tot het gebedshuis ontzegd wordt. Bij wijze van troost reikt een oude man ons zijn zesvingerige hand.
|
|
Terug aan boord pakt een fiere Moussa met goed nieuws uit. Plaatselijke bootslui hebben van het kortstondige oponthoud gebruik gemaakt om de gaten in de boot te dichten. Mooi zo, onze toekomst oogt nog droger dan voorheen.
Op en rond de rivier gaat het leven zijn dagelijkse gang. Koeien staan in kleine kuddes te grazen, vrouwen doen de was, vissers werpen hun netten uit, ezelskarren op twee wielen vervoeren hun bescheiden vrachten. Op de rivier zijn het de zwaarbeladen pinasses die de show stelen. Met hun grote bolle zeilen varen ze gezwind tegen de stroming van de Niger in, voortgestuwd door de krachtige harmattan. Allicht zijn ze met hun handelswaar naar Mopti op weg.
|
Met hun grote bolle zeilen varen de pinasses gezwind tegen de stroming van de Niger in. Allicht zijn ze met hun handelswaar naar Mopti op weg
Ondertussen zijn we ons een ander effect van de harmattan gaan realiseren. Een effect dat we omstreeks het middaguur in het noorden aan de horizon zien ontstaan – de lucht kleurt er oranjerood. Stukje bij beetje breidt die verkleuring zich naar het zuiden uit, alsof zowel in het westen als in het oosten een oranjerood gordijn voor de blauwe hemel geschoven wordt. Omstreeks vier uur in de namiddag is die operatie voltooid. Van dan af lijkt het alsof heel de wereld in een oranjerode vloeistof gedrenkt is.
|
Het lijkt alsof heel de wereld in een oranjerode vloeistof gedrenkt is
Het is natuurlijk het fijne woestijnzand, opgezweept door de harmattan, dat die kleurzweem over het landschap legt. Zelfs de zon wordt er bleek van. Al is er momenteel geen wolkje aan de lucht, de zonneschijf is nauwelijks helderder dan een volle maan op een kristalheldere nacht. Dus wordt het ook een beetje koeler, zou je dan denken. Niets daarvan, het blijft verzengend heet.
|
Maar er is meer. Al die zanddeeltjes in de lucht, voor de mensen blijft dat niet zonder gevolgen. Ze veroorzaken ademhalingsproblemen en tasten de slijmvliezen aan. Dat leidt dan weer tot een verhoogd risico op meningokokkenziekte. In die mate dat wetenschappers spreken van een Afrikaanse cerebrospinale meningitisgordel. Die strekt zich bezuiden de Sahara uit, van Senegal in het westen tot Ethiopië in het oosten, en is geregeld het toneel van een meningitisepidemie. Een piek werd twee jaar geleden bereikt [1996], toen driehonderdduizend mensen door de ziekte gevat werden, waarvan er dertigduizend overleden. Voor ons loopt het zo’n vaart niet, maar voor de lokale bevolking is dat een bijkomende uitdaging in deze veeleisende omgeving.
Wetenschappers spreken van een Afrikaanse cerebrospinale meningitisgordel
Even na vier maken enkele nijlpaarden hun opwachting. Vooraleer we ze goed en wel gezien hebben, zijn ze onder water verdwenen. De Songhai hebben de nijlpaarden niet volledig uitgeroeid en de Niger is hier vrij diep, leiden wij daaruit af. De eerste conclusie is juist, de tweede niet. Amper vijf minuten later komt de boot met een schurend geluid tot stilstand. Het is de eerste keer dat we in een ondiepe strook vastvaren. Wat we nog niet weten is dat het probleem van de lage waterstand van de Niger gaandeweg tot een kleine nachtmerrie zal uitgroeien.
Voorlopig is er niets aan de hand. Moussa, Sory en de bootsjongen laten zich in het water zakken en hebben de pirogue in een ommezien uit zijn benarde positie bevrijd. Luttele minuten later kunnen we onze vaart voortzetten. Nog behoedzamer dan voorheen laveert de schipper nu door het ondiepe water. Dat belet niet dat we een half uur later weer met een schok vast komen te zitten.
De lage waterstand van de Niger zal gaandeweg tot een kleine nachtmerrie zal uitgroeien
Voor de bemanning zal het een vertrouwd ritueel worden – vastvaren, motor uitschakelen en kantelen, zich in het water laten zakken, aan de boot trekken en sleuren om hem los te krijgen, achterwaarts tegen de stroming in manoeuvreren, een diepere vaargeul zoeken, de boot naar de vaargeul loodsen, bang afwachten of het ditmaal wel zal lukken. Soms volstaat één poging, soms zijn er twee, drie of vier pogingen nodig. Soms duurt heel dat proces vijf minuten, soms dertig. Tussenin gaat het hozen onverpoosd verder. Hoezo, hozen? Waren die gaten dan niet gedicht in Kotaka?
Het is al zes uur ’s avonds wanneer we bij enkele hutten aanmeren. Het is geen permanente nederzetting, maar een nomadisch vissersdorpje van Bozo. Naar gelang van de aanwezigheid van vis verplaatsen ze zich langs de rivier. Kennelijk voelt Moussa zich overal langs de rivier thuis. Amper is hij aan wal, of hij heeft een kind op zijn arm. Het wordt gauw duidelijk wat de bedoeling van onze korte visite is – enkele kippen en porties droge vis worden aan boord gebracht.
Ruim een half uur later leggen we aan bij een vrij steile oever. Onze eerste overnachting op de oever van de Niger wordt dit, we strijken neer in l’Auberge du Fleuve zoals Sory de plek in een lyrische bui omschrijft. Twee dromedarissen hadden kennelijk dezelfde intentie, maar maken zich prompt uit de voeten zodra we aan land gaan.
We strijken neer in l’Auberge du Fleuve zoals Sory de plek in een lyrische bui omschrijft
Vissersdorpje van Bozo |
|
L’Auberge du Fleuve |
Op de harde, droge zandgrond zetten we in het halfduister onze tentjes recht. Van de harmattan is geen sprake meer, voorlopig staat er alleen maar een licht windje. Even na acht heeft Moussa het avondeten klaar – spaghetti met vissaus, zoals steeds eenvoudig maar smakelijk. Twee gloeilampen, aangesloten op een pruttelende dieselgenerator, werpen wat licht in de duisternis.
Een wolkeloze nacht in de woestijn, ver van elke vorm van kunstmatig licht. Meer is er niet nodig om van een prachtige sterrenhemel te kunnen genieten. In theorie althans, want ook nu doet de immer aanwezige zandnevel zich gelden. Verder dan 60° van het zenit is er geen enkele ster te bespeuren. Ook in het zenit zijn er beduidend minder sterren te zien dan je normaal kan verwachten.
* * *
Zes uur. Een fluitsignaal brengt het tentenkamp tot leven. In snel tempo gaan de tenten plat en wordt de kampplaats ontruimd. Weinig meer dan een half uur later zitten we gepakt en gezakt aan boord van onze pirogue. Noodgedwongen zijn de rituelen van de ochtendhygiëne tot het strikte minimum beperkt, deels omdat er haast achter zit, deels omdat we over niet meer dan een halve emmer water beschikken voor heel de groep. Ontbijten doen we op het water om geen tijd te verliezen.
In de ochtendschemering krioelt het van de pinasses, de kleine prauwachtige vaartuigen van vroege vissers
De rivier ligt er rustig bij. De harmattan moet nog wakker worden, de zon daarentegen geeft ‘m al flink van jetje. De drukte op het water verrast ons een beetje. In de ochtendschemering krioelt het van de pinasses, de kleine prauwachtige vaartuigen van vroege vissers. Het moet zijn dat dit het meest geschikte moment van de dag is om vis te verschalken, anders waren ze niet met zovelen. Meestal zitten ze met z’n twee in een pinasse – vooraan een man met een lange stok om het vaartuig in het ondiepe water voort te duwen, achteraan een man met een visnet. Wat ze vangen, dient in de eerste plaats voor de eigen voedselvoorziening. Vis is nu eenmaal het hoofdingrediënt van hun zeer eenzijdige dieet. Als het even kan, proberen ze daarnaast een deel van hun vangst te verkopen.
Capitaine (nijlbaars) |
|
|
Voor dat laatste kunnen ze bij ons terecht. Moussa entert daartoe een van de pinasses. Er wordt wat heen en weer gepalaverd, waarna Sory twee capitaines aangereikt krijgt, de lokale naam voor nijlbaarzen. Heuse kanjers zijn het, eentje van een halve meter en eentje van tachtig centimeter. Dat wordt straks onze lunch. Maar eerst zijn we aan het ontbijt toe, terwijl Sory beide vissen begint te fileren.
Omstreeks acht uur zijn alle vissers van het toneel verdwenen. Op de rivier is het wat rustiger nu, op de oevers daarentegen wordt het wat drukker. Want de koele ochtenduren lenen zich er beter toe om klussen buitenhuis te doen – voor zover je temperaturen vooraan in de dertig koel mag noemen. Steeds opnieuw passeren we groepjes vrouwen en kinderen aan de traditionele wasplaatsen, steeds opnieuw beginnen ze te wuiven en te joelen zodra ze ons in de gaten krijgen.
Dan daagt een grote nomadische nederzetting van zowel Bozo als Fulani op. Dit wordt onze eerste kennismaking met de Binnendelta van de Niger
Nomadische Bozo
Dan daagt een grote nomadische nederzetting van zowel Bozo als Fulani op. Dit wordt onze eerste kennismaking met de Binnendelta van de Niger. Hier was het dat achttienduizend jaar geleden een meer ontstond, tweemaal zo groot als België, omdat de Niger op de enorme zandduinen van de Sahara stuitte. Tegenwoordig is dit het grootste wetland van West-Afrika, dat zijn vruchtbare status aan de jaarlijkse overstromingen dankt.
Het zijn niet de lokale regens die deze overstromingen veroorzaken – al dragen ook zij hun steentje bij – het zijn tropische regens, duizend kilometer hiervandaan boven de regenwouden van Guinee, Ivoorkust en het zuiden van Mali, die deze zondvloed teweegbrengen. Vanaf eind mei, begin juni begint de Niger aan te zwellen. Dat gaat zo door tot eind oktober, wanneer het waterpeil zijn hoogste niveau bereikt. In november begint dan de recessie.
Tijdens het natte seizoen zal dit gebied helemaal onder water staan
Deze natuurlijke vorm van irrigatie geeft de vegetatie natuurlijk een enorme boost. Maar door de vele oneffenheden in het terrein gebeurt dat niet gelijkmatig. Laaggelegen plekken worden elk jaar overstroomd. Hoger gelegen gebieden vormen eilandjes die nooit onder water komen te staan en waar je soms permanente bewoning aantreft. En daartussenin heb je zones die nu eens wel, dan weer niet overstromen.
Dat maakt de zaak er niet eenvoudiger op als je moet beslissen waar en wanneer je welke gewassen aanplant – sorghum, parelgierst, rode rijst, … Die laatste wordt ook wel drijvende rijst genoemd, omdat hij tegen de overstromingen bestand is. Het planten gebeurt in juni, zodat de stengels al dertig tot veertig centimeter lang zijn wanneer het vloedwater arriveert. Naarmate het waterpeil stijgt, groeien de planten drie tot vijf meter hoog. In december wordt de rijst dan geoogst… per kano.
Voor de plaatselijke bevolking is dit niet de Binnendelta van de Niger, maar de Bourgou
Veehouders zoals de Fulani daarentegen zijn in de eerste plaats in de laaggelegen zones geïnteresseerd. Want alleen daar groeit de fameuze bourgou, een grassoort die bijzonder voedzaam is voor hun vee. In het droge seizoen dagen zelfs uit het verre Burkina Faso en Mauritanië nomadische veehouders op om hier hun vee te laten grazen. Het gebied dankt er dan ook zijn lokale naam aan. Voor de plaatselijke bevolking is dit niet de Binnendelta van de Niger, maar de Bourgou.
Bozovrouwen |
|
|
Tijdens het natte seizoen zijn het vooral de Bozo die hier de dienst uitmaken. Als vissers voelen ze zich dan in hun sas. Dat het tijdens de overstromingen makkelijker zou zijn om vis te vangen, is echter te kort door de bocht. Er mag dan wel veel meer vis in het water zitten, maar hij kan zich ook over een veel groter areaal verspreiden. Toch staan de Bozo er borg voor dat de Bourgou de grootste zoetwatervisserij van West-Afrika is. Tachtig tot negentig procent van de Malinese productie komt hiervandaan.
We kuieren door de drukke nederzetting. Het zijn uitsluitend vrouwen en kinderen die we ontmoeten. Dicht bij de rivier zijn dat Bozo, verderop landinwaarts zijn dat Fulani. Hun hutten hebben met elkaar gemeen dat ze zeer primitief zijn, want ze zijn slechts van tijdelijke aard. Tijdens het natte seizoen zal dit gebied immers helemaal onder water staan. Moussa raamt het aantal Fulani in Mali op een miljoen, het aantal Bozo op honderdvijftigduizend4).
Diverse vissoorten – karper, nijlbaars, meerval – hangen er tussen metalen roosters te drogen boven het rokerige vuur
Bij de Bozo vallen ons de talloze ronde haardjes van leemsteen op. Diverse vissoorten – karper, nijlbaars, meerval – hangen er tussen metalen roosters te drogen boven het rokerige vuur. Bij de Fulani zijn het dan weer de zeboes die de show stelen met hun indrukwekkende hoorns en hun karakteristieke bult achter de nek. Overal staan ze tussen de hutten alsof zij het zijn die het hier voor het zeggen hebben.
Nomadische Fulani
Zodra het waterpeil begint te stijgen – over enkele weken dus – zullen de Fulani met hun kuddes naar weilanden in hoger gelegen gebieden in het zuiden trekken. Een tocht van honderden kilometers is dat. Zo gaat dat hier al sedert de 14e eeuw toen de Fulani naar dit vruchtbare gebied afzakten. De feestelijkheden die met die jaarlijkse veetrek gepaard gaan – de yaaral en de degal – zijn door de Unesco als immaterieel cultureel werelderfgoed erkend.
In een veeleisende biotoop als deze is de toegang tot voedselbronnen van levensbelang
Een harmonisch samenleven, zo lijkt het, van twee gemeenschappen die sterk complementair zijn in hun doen en laten. Toch is de sociale organisatie hier uiterst precair. In een veeleisende biotoop als deze is de toegang tot voedselbronnen immers van levensbelang. Bij de Bozo is het de dji-tigui, de meester van de wateren, die bepaalt wie waar mag vissen. Bij de Fulani is dat de jooro, de meester van het land. Hij is het die de laaggelegen, vruchtbare stroken, de zogenaamde bourgoutières, aan de gegadigden toewijst. Helaas staat het gewoonterecht op gespannen voet met de wetten van de Malinese overheid. En zelfs over de interpretatie van het gewoonterecht is niet iedereen het eens. In 1993 leidde dat tot een conflict waarbij 29 doden vielen. De bourgoutière waar het dispuut betrekking op had, was amper twee hectaren groot.
Fulanivrouwen |
|
|
Maar onze besognes liggen elders. Dat realiseren we ons wanneer we terug aan boord klimmen van onze pirogue. Niet meer dan een half uur zijn we aan land geweest. Toch is de schipper zenuwachtig geworden van het tijdverlies. Hoeveel kilometer we nog moeten afleggen, weten we niet. Hoe lang dat zal duren, weten we nog minder. In principe zouden we morgenochtend in Timboektoe moeten arriveren, want volgens planning staat daar dan het ontbijt op ons te wachten.
Het Débomeer is het belangrijkste overblijfsel van het enorme meer dat zich hier achttienduizend jaar geleden vormde
Dan doemt omstreeks negen uur het Débomeer op, het belangrijkste overblijfsel van het enorme meer dat zich hier achttienduizend jaar geleden vormde toen de Niger niet langer noordwaarts kon vloeien. Zo ver het oog reikt zien we naar het noorden alleen maar water. Zo’n enorme watermassa kunnen wij alleen maar met koelte associëren. Maar weer is dat fout gedacht. Het blijft verzengend heet aan boord. Wellicht heeft dat met de reflectie van de zonnestralen op het wateroppervlak te maken. Over de diepte van het water hoeven we ons evenmin illusies te maken. Amper bevinden we ons op het meer, of de bodem van de boot schuurt over de keien. Wanneer Moussa van boord gaat om de boot los te wrikken, blijkt het water niet eens tot aan zijn knieën te reiken.
De meeste pirogues hebben de zeilen gestreken en laten zich met lange stokken op de ondiepe bodem voortduwen
Een moeizame queeste wordt het om geulen te vinden die diep genoeg zijn om onze tocht te kunnen voortzetten. Varen met bolle zeilen lijkt hier evenmin te lukken. De meeste pirogues hebben de zeilen gestreken en laten zich met lange stokken op de ondiepe bodem voortduwen. Moussa ziet zich geregeld genoodzaakt dezelfde techniek toe te passen. Referentiepunten zijn er niet, we zien alleen maar water. In welke mate we vorderen, daar kunnen we ons geen beeld van vormen. Maar dat het tergend traag gaat, staat buiten kijf.
Dan dagen aan weerszijden grote graseilanden op. Voor zeboes zijn dat kleine paradijsjes op aarde. Vaak staan er honderden stuks te grazen. Voor ons zijn het aanknopingspunten om ons een beetje te oriënteren. Verrassenderwijs blijkt nu een subtiele wind uit het zuidoosten enige koelte aan te voeren. Het weer is nog steeds helder, met een open horizon. De harmattan draait nog niet op volle toeren.
Grote zilverreiger |
|
Blauwe reiger |
Dan wordt plots de eentonigheid met een luide splash verbroken. Een capitaine heeft zich bij zijn luchtsalto van richting vergist en belandt met een zware plof op de vloer van de boot. Sory laat er geen gras over groeien en heeft de onfortuinlijke vis te pakken nog voor wij goed en wel beseffen wat er gaande is. Over de bestemming van de vis laat hij geen twijfel bestaan – hij heeft het mes al in de aanslag.
De schipper kent de rivier als zijn broekzak, hij is het gewend om in de duisternis te varen
Even na twaalf bereiken we het noordelijke uiteinde van het meer. Meer dan drie uur heeft het ons gevergd om het Débomeer over te steken. Op ons primitieve kaartje kunnen we nu onze positie enigszins inschatten. Ongeveer een derde van het traject blijken we achter de rug te hebben, en dat na anderhalve dag varen. Willen we vooralsnog morgenvroeg in Timboektoe arriveren, dan moeten we het resterende twee derde in een halve dag afleggen. Dat ziet er echt niet goed uit. Wat meer is, overmorgen moeten we in alle vroegte het vliegtuig naar Bamako nemen. Zelfs dat lijkt in het gedrang te komen. We zullen Timboektoe nooit op tijd bereiken, zo spookt het door ons hoofd tijdens de lunch, terwijl op de rechteroever de leemstenen woningen van Aka voorbijglijden.
Ook de schipper krijgt het stilaan op zijn heupen. Laat ons vanavond tot half tien varen, is zijn voorstel. De rivier kent hij als zijn broekzak, hij is het gewend om in de duisternis te varen. Enthousiast zijn we daar niet over, maar de belofte dat we dan morgenmiddag reeds in Timboektoe arriveren, doet ons overstag gaan. Even voor drie varen we tussen Pic en Attara door.
Eindelijk, daar is ie dan, ter hoogte van de monding van de Koram steekt hij weer de kop op – de harmattan. Vanaf een uur of vier blaast het gigantische heteluchtkanon uit het noordoosten ons de minuscule zandkorreltjes en de verstoven waterdruppels weer in het gezicht.
Kwart voor zes. Voor het eerst brengt de schipper duidelijkheid over het vaarschema dat we voor de boeg hebben. Nog drie uur tot Niafunké, dan nog vijf uur tot Diré, vervolgens nog eens zes uur tot Timboektoe. Veertien uur varen dus, in de veronderstelling dat we niet meer vastlopen. Of dat laatste realistisch is, willen we weten. Neen, luidt het doodeerlijke antwoord. Meer bepaald tussen Niafunké en Diré staan ons nog enkele vervelende stroken te wachten. Al bij al zullen we morgen vierhonderd kilometer gevaren hebben, dat is de afstand van Brussel tot Dijon in vogelvlucht.
We zullen Timboektoe nooit op tijd bereiken, zo spookt het door ons hoofd
Ondiep water |
|
|
Het moet gezegd, sinds we het Débomeer achter ons gelaten hebben, hebben we veel minder last gehad van ondiep water. Maar nu hebben we weer prijs. Wanneer Moussa uitstapt blijkt het water niet eens tot halfweg zijn knieën te reiken. Er is geen doorkomen aan. Achteruitvaren en een nieuw traject zoeken is de enige oplossing. Dat lukt wel, maar het kost ons toch alweer vijfentwintig minuten.
In volle duisternis varen we in de netten van een visser
Half acht. In volle duisternis varen we in de netten van een visser. Even vrezen we dat de man in een Afrikaanse colère zal ontsteken – in Europa zou dat zeker het geval zijn – maar zo’n vaart blijkt dat hier niet te lopen. Gewoon de motor uitschakelen, een eindje met de stroming mee drijven en dan de weg voortzetten. Iedereen tevreden. Al die tijd gaan in de keuken het hozen van water en het bereiden van eten onverpoosd verder. Er zijn nog zekerheden aan boord.
Even later zitten we weer op ramkoers met visnetten, maar de schipper weet tijdig te stoppen. Hulpvaardig wijst de visser met zijn zaklamp de positie van zijn netten aan. Slalommend stuurt de schipper onze pirogue tussen de netten door. Aan boord is het muisstil, terwijl we van de nachtgeluiden genieten – het sjirpen van krekels, het kreunen van de houten wand van de boot, het schuren van de plastic emmer over de vloer, het brommen van de buitenboordmotor.
Acht uur. We leggen aan in Niafunké. Nog elf uur varen tot Timboektoe, als alles goed gaat. Sory en de bootsjongen trekken er meteen op uit om nieuwe voorraden in te slaan. Ondertussen krijgen we bij het licht van de twee gloeilampen het avondmaal voorgeschoteld – spaghetti, kip, saus. Dan is het wachten op de boodschappers. Meer dan anderhalf uur duurt het vooraleer ze uit de duisternis opduiken. Maar ze komen van een koude kermis thuis. Hun zoektocht heeft weinig opgeleverd, vandaar dat het zolang duurde.
Hutten, boten en mensen zijn tot zwarte silhouetten tegen een blauwige achtergrond herleid
In het oosten is ondertussen de maan in haar laatste kwartier aan de horizon verschenen. Zachtjes fonkelt het kalme water van de Niger onder het zwakke schijnsel van het maanlicht. Hutten, boten en mensen zijn tot zwarte silhouetten tegen een blauwige achtergrond herleid. Verkeer is er nauwelijks op de rivier. Meer moet dat niet zijn voor de schipper. Hij zet door. Anderhalf uur lang glijden we probleemloos over het gladde water door de Afrikaanse nacht.
Het is al elf uur voorbij wanneer we uiteindelijk aan wal gaan. Met vereende krachten zetten we de tenten recht, dankbaar gebruikmakend van het krappe maanlicht. Kwart voor middernacht is het wanneer de rust neerdaalt over het tentenkamp.
* * *
Nauwelijks vijf uur later weerklinkt het snerpende geluid van het geduchte fluitje door het tentenkamp. Kwart voor vijf, tijd om op te staan. Slaapwandelend demonteren we de tenten in het licht van de maan die nu hoog aan de hemel staat.
De voorraden aan boord zijn niet berekend op een tocht van drie dagen. Dus zit er niets anders op dan het voedsel en het mineraalwater te rantsoeneren
Om half zes steken we van wal. Het is rustig op de rivier, zelfs de vissers zijn nog niet aan de slag. Nog tien à elf uur varen is het, omstreeks vier uur in de namiddag mogen we hopen in Timboektoe te arriveren. Maar de voorraden aan boord zijn niet berekend op een tocht van drie dagen. En de bevoorrading in Niafunké is gisteravond op een sisser uitgelopen. Dus zit er niets anders op dan het voedsel en het mineraalwater te rantsoeneren.
Maar het gaat vooruit, razendsnel zelfs. Full speed drijft de schipper zijn pirogue over de rivier, het water kletst ons om de oren. Pas om zes uur verschijnen de eerste vissers in hun pinasses op het water. Zelfs zij kijken vreemd op als ze ons op dit vroege uur zien voorbijrazen. Het gaat goed, maken we onszelf ondertussen wijs. Tot we even later tijdens het ontbijt die illusie mogen opbergen wanneer we hard over de keien schurend tot stilstand komen. Moussa, Sory en de bootsjongen houden er de moed in en laten zich keer op keer opnieuw in het water zakken, maar vaak is het lang zoeken vooraleer ze een doortocht tussen de keien vinden.
Eens de keien achter ons liggen geeft de schipper ‘m weer van jetje. Hij kan nu zelfs beide buitenboordmotoren inschakelen. Onze vaart lijkt niet meer te stuiten. De boeg klieft door het water, de golfslag doet het water hoog opspatten, de felle tegenwind jaagt steeds meer water de boot in. Eén man kan het hozen niet meer aan, Sory en de bootsjongen staan nu met z’n tweeën schouder aan schouder te hozen.
Bijna over de volledige lengte van de Niger kon je vroeger lamantijnen aantreffen
Dat de Niger hier redelijk diep is, blijkt niet alleen uit de snelheid die we kunnen ontwikkelen, maar ook uit de aanwezigheid van enkele nijlpaarden. Met de nodige achterdocht zien ze ons in hun territorium doordringen. Ze vertrouwen het zaakje niet en duiken prompt onder water. Het valt niet helemaal uit te sluiten dat ze daar het gezelschap hebben van lamantijnen. Want bijna over de volledige lengte van de Niger kon je vroeger deze zeekoeien aantreffen. Hoeveel van die goedaardige zoogdieren de rivier tegenwoordig nog bevolken, weet men niet. Ze leven permanent onder water, alleen om te ademen moeten ze af en toe aan de oppervlakte verschijnen. Achterpoten hebben ze niet, die zijn tot een staart vergroeid waarmee ze zich door het water voorstuwen. Vooral de Songhai hebben naast de nijlpaarden ook de lamantijnen bejaagd voor hun vlees, hun vet, hun huid en zelfs hun botten. Van alle lamantijnen zijn de West-Afrikaanse de meest bedreigde diersoort.
|
Nog steeds varen we geregeld eilandjes voorbij waar de Fulani met hun vee terecht kunnen. Vaak staan er tientallen runderen en wat geiten te grazen. Toch beginnen de oevers steeds meer het karakter van een woestijn te vertonen. Op de hoge zandduinen groeit geen gras, enkel struiken en hier en daar een solitaire boom weten er zich te handhaven. En op de voorgrond komt er al eens een Toeareg op een dromedaris voorbij. Bij een van die eilandjes leggen we even aan om wat verse vis te kopen.
|
Een uur later dan gepland, om half twaalf, passeren we eindelijk Diré. Nog minstens zes uur varen dus. Als wat later de lunch ter tafel komt, blijkt dat verrassenderwijs geen vis, maar kip met couscous en saus te zijn.
Sadji Lambou is een dorpje van Songhai, de traditionele nijlpaardjagers
Sadji Lambou |
|
De tijdsdruk ten spijt zijn we nog altijd geïnteresseerd in wat zich op de oevers afspeelt. Een bezoekje aan een van die dorpjes dringt zich op. Dat wordt dan Sadji Lambou, een dorpje van Songhai, de traditionele nijlpaardjagers. Zo gaat dat hier op de oevers van de Niger. Volkeren zoals de Bozo, de Fulani en de Songhai leven er vreedzaam samen, maar dan wel elk in hun eigen dorpen. En dan zijn er nog voltijdse nomaden zoals de Toeareg die hun tenten neerzetten waar hun dat belieft.
Songhai |
|
|
Het is bloedheet aan wal, warmer nog dan aan boord van onze pirogue. Sadji Lambou blijkt een bekoorlijke doolhof van ommuurde leemstenen woningen te zijn met in het centrum een dito moskee. Al gauw drommen vrouwen en kinderen om ons heen. Zoals steeds zijn de mannen elders aan de slag. Heel even hangt er spanning in de lucht. Elkeen wil nadrukkelijk gefotografeerd worden en wil daarvoor betaald worden. Maar die sfeer ebt snel weg wanneer nieuwsgierigheid en gastvrijheid de bovenhand krijgen. Ondertussen heeft Moussa alweer een kind op de arm.
Songhai |
|
Terug aan boord is het business as usual. Geen twee minuten nadat we vertrokken zijn, varen we vast. Het zal niet de laatste keer zijn vandaag. En aan de noordelijke horizon ontwikkelt zich eens te meer de zandnevel die de komende uren het landschap helemaal zal inpalmen en in een oranjerode waas zal hullen.
Wat Ostia was voor Rome en Piraeus voor Athene, was Kabara indertijd voor Timboektoe
Zes uur. In het westen is de zon bijna achter de horizon verdwenen. We meren aan in Kabara. Wordt dit het zoveelste oponthoud? Neen, dit is onze eindbestemming. Wat Ostia was voor Rome en Piraeus voor Athene, was Kabara indertijd voor Timboektoe – de haven die de spil vormde van de economische activiteit van de stad. Kennelijk is er dan toch een einde gekomen aan onze boottocht van ruim vierhonderd kilometer – een hallucinante en afmattende, maar fascinerende eyeopener. Terwijl de bootsjongen onvermoeibaar blijft hozen, laten we de pirogue voorgoed achter ons.
Strikt genomen is het niet Kabara waar we aan wal gaan, maar Korioumé. Want Kabara is enkel bij hoog water per boot bereikbaar. In de maanden december en januari dus. Eerlijk is eerlijk – we nemen er geen aanstoot aan dat onze pirogue ons niet helemaal tot het einde kan voeren.
Twee jeeps staan klaar om ons naar Timboektoe te voeren, achttien kilometer noordwaarts. Aanvankelijk rijden we over een verharde dijkweg tussen eucalyptusbomen, maar vrij snel gaat die in een verharde weg door de woestijn over. In het quasiduister arriveren we in Timboektoe. Volgens planning hadden we onze eindbestemming deze ochtend bereikt moeten hebben en zouden we na het ontbijt een uitgebreid bezoek aan de stad brengen.
|
Terwijl de muezzin zijn oproep voor het laatste gebed lanceert, beginnen wij aan ons bezoek in clair-obscur. Door de stoffige, onverlichte zandstraatjes kuieren we naar het centrum van de stad. Veel leemstenen huisjes hebben hun deuren wijd open staan, in een poging een beetje avondkoelte tot de kamers te laten doordringen. Vaak zijn die houten deuren kunstig bewerkt en ongetwijfeld erg mooi. Bij daglicht althans.
Voor een kilogram zout moest je een kilogram goud op tafel leggen
Ooit gold dit zanderige Timboektoe als een van de rijkste steden van West-Afrika. Dat had de afgelegen woestijnstad uitsluitend aan haar strategische ligging te danken. Want ten noorden van Timboektoe strekt zich de onmetelijke Sahara uit. De ommekeer in het klimaat die zesduizend jaar geleden intrad, leidde tot de verzanding van dat gebied, maar ook tot de uitdroging van de aanwezige meren. Zo ontstonden enorme witte zoutvlakten, waar zout bij manier van spreken voor het rapen ligt. Zout was een zeer gegeerd en dus kostbaar product. Wil je bij deze temperaturen voedsel gedurende lange tijd bewaren, dan kan je moeilijk om het gebruik van zout heen. Door het zout zullen de aanwezige bacteriën uitdrogen en zal het voedsel niet bederven.
Een van de plekken waar enorme zoutvoorraden te vinden waren, is Taoudenni, in vogelvlucht ongeveer 660 km benoorden Timboektoe. Tweemaal per jaar trok een karavaan van Timboektoe naar Taoudenni om er de arbeiders te bevoorraden – drie weken enkele reis. Bij terugkeer had elke dromedaris dan vier of vijf platen van ongeveer dertig kilogram zout op zijn rug. De Azalai, zo noemen ze deze karavanen. De grote Azalai vertrok bij het begin van het koele seizoen in november, de kleine Azalai bij het begin van het hete seizoen in maart.
Het moet een spectaculaire aanblik geweest zijn, de grote Azalai te zien vertrekken. Op haar hoogtepunt telde de karavaan liefst twaalfduizend dromedarissen. Twaalfduizend, een aantal dat je je gewoonweg niet kan voorstellen. Denk alleen al aan de logistieke problemen – al die dieren en mensen moeten wekenlang voldoende voedsel en vooral water krijgen.
In Timboektoe werd het zout uit het noorden hoofdzakelijk voor goud, ivoor en slaven geruild. Die producten waren uit het tropische zuiden afkomstig en vonden via de Niger hun weg naar Timboektoe. Zout legde het omgekeerde traject af. Overigens werd zout even kostbaar geacht als goud. Voor een kilogram zout moest je een kilogram goud op tafel leggen.
Op haar hoogtepunt telde de grote Azalai, de karavaan naar Taoudenni, liefst twaalfduizend dromedarissen
Maar Timboektoe groeide uit tot veel meer dan alleen maar een overslaghaven voor dure koopwaren. De snelle economische groei trok islamitische geleerden van heinde en verre aan. Met zijn vijftigduizend inwoners evenaarde Timboektoe in 1500 het toenmalige Londen. Van de 13e tot de 17e eeuw was de stad niet minder dan een wereldcentrum van islamitisch leren. Kunst en wetenschap, maar vooral religie, wiskunde en astronomie stonden er in de focus. Gaandeweg werd het bezit van boeken een symbool van rijkdom, macht en status. De vele, vaak exclusieve manuscripten gaven Timboektoe een nieuw aureool. Tegenwoordig moeten het er ongeveer zevenhonderdduizend zijn, verspreid over verscheidene instellingen5).
Aan die welvaart kwam een einde toen de Portugezen de kusten van West-Afrika begonnen te exploreren en zo de dure trans-Saharahandel wisten te omzeilen. De Portugezen gingen het ivoor en vooral de slaven en het goud halen waar het zat.
Ondertussen zijn we bij een van de drie grote moskeeën beland, de Djinguereber. Ze is omstreeks 1325 gebouwd, wat haar een van de oudste moskeeën van Afrika maakt. Al bijna zeven eeuwen biedt dit leemstenen gebouw weerstand tegen zon en regen. Tijdens het vrijdaggebed kunnen er tweeduizend gelovigen terecht.
Niet zo ver van de moskee treffen we het huis van Alexander Gordon Laing aan, de Schotse ontdekkingsreiziger die er in 1826 als eerste Europeaan in slaagde Timboektoe te bereiken, dwars door de Sahara. Een hele prestatie was dat, want voordien kende men in Europa de precieze locatie van de stad niet eens. Maar de lokale bevolking had het op die vreemdeling niet begrepen. Laing zag de bui hangen en koos na een vijftal weken het hazenpad. Te laat, zo bleek, want Toearegs kregen hem alsnog te pakken en wurgden hem.
Met zijn vijftigduizend inwoners evenaarde Timboektoe in 1500 het toenmalige Londen
Beter verging het René Caillié twee jaar later. Niet alleen slaagde hij erin, vermomd als Toeareg, twee weken in Timboektoe te verblijven, maar hij kon het achteraf nog navertellen ook. Daarom was hij het, en niet Laing, die van de Franse Société Géographique de prijs van negenduizend francs in ontvangst mocht nemen omdat hij als eerste betrouwbare informatie over Timboektoe verschaft had.
Rest ons alleen nog een bezoek aan het museum, of althans de buitenkant ervan, want het museum zelf is uiteraard gesloten. Als we een van de vele legendes mogen geloven, bevindt zich hier de waterput waaraan de stad haar naam dankt. Want in een tijd waarin Timboektoe nog geen permanente nederzetting was, bevond zich hier een kleine oase rond een waterput. Voor de karavanen was dat van levensbelang. Het was een zekere mevrouw Boektoe die indertijd de scepter zwaaide over deze oase. En vermits Toearegs tim zeggen tegen een waterput…
* * *
Even voor zes in de ochtend droppen de jeeps ons op de luchthaven van Timboektoe. De zon is nog niet boven de horizon verschenen, toch kunnen we ons vertrek niet langer uitstellen. Later op de dag zal de lucht door de hitte immers zo ijl zijn dat ze het vliegtuig onvoldoende draagkracht te bieden heeft.
Onze boottocht van ruim vierhonderd kilometer was een hallucinante en afmattende, maar fascinerende eyeopener
Op de tarmac staat een Antonov An-24, een afgeleefd propellervliegtuig van Russische signatuur, voor ons klaar. Met tussenlandingen in Goundam en Mopti zal onze vlucht ons in een paar uur van Timboektoe naar de hoofdstad Bamako brengen.
De veiligheidsinstructies aan boord zijn die van een Yak-40, een vliegtuig met straalmotoren. Air Mali staat buiten op de romp te lezen, maar ook dat klopt niet. Want Air Mali kreeg in 1985 van de overheid het bevel de boeken te sluiten. Rechtstreekse aanleiding daartoe was het neerstorten van een Antonov An‑24 kort na het opstijgen in Timboektoe. Tegenwoordig wordt de lijn door Malitas uitgebaat, Mali – Timbouctou Air Services. Lang zal dat niet meer duren, want volgend jaar [1999] zal ook Malitas er de brui aan geven.
Twee mannen, in korte broek en met blote voeten in de slippers, komen aangesloft. Het blijken de piloten te zijn, ze spreken Russisch met elkaar. Om twintig voor zeven hangt het lawaaierige toestel met zijn 42 passagiers in de lucht. Amper twintig minuten later staan we zoals gepland in Goundam aan de grond.
De piloot schroeft ter hoogte van de motor een of andere moer vast
Kennelijk is er aan de rechtervleugel iets aan de hand. Een van de piloten sloft op z’n dooie gemak naar een houten barak aan de rand van de landingsbaan en komt met een houten trapladder in de ene hand en een grote moersleutel in de andere tevoorschijn. Onverstoorbaar plaatst hij de trap onder de rechtervleugel, klimt naar boven en schroeft ter hoogte van de motor een of andere moer vast. Tevreden bergt hij zijn materiaal terug op. We zijn in veilige handen, zoveel is zeker.
Even na half acht vliegen we boven het glanzende zilveren lint van de Niger verder zuidwaarts. In het oosten rijst de zon langzaam boven de horizon. Over een paar uur zal ze op de begane grond de temperatuur weer naar een onbehaaglijke hoogte gedreven hebben, tot veertig graden en meer.
Ondertussen komt op de oevers van de rivier het leven langzaam op gang. Hoe het er daar aan toe gaat, daar kunnen we ons nu iets bij voorstellen – in beeld zowel als in geluid. Want in onze hoofden galmen de warme kreetjes nog na van al die vrolijke zwarte figuurtjes die daar in de verte stonden te lachen en te dansen, te wuiven en te joelen telkens we voorbijkwamen. Wat zullen we ze missen.
Jaak Palmans
© 1998, 2022 | Versie 2022-05-29 14:57
1) De acht Frans sprekende landen van West-Afrika (Benin, Burkina Faso, Guinee-Bissau, Ivoorkust, Mali, Niger, Senegal en Togo) hanteren dezelfde munteenheid, namelijk de CFA (Communauté Financière Africaine). Deze is volgens een vaste verhouding aan de Franse frank gekoppeld: 100 CFA = 1 FRF = 6,2 BEF (anno 1998). Door deze koppeling aan een harde munt is de CFA erg stabiel en is er nauwelijks een zwarte markt voor geldwisselaars.
2) De Grote Moskee van Mopti zal tussen oktober 2004 en juni 2006 grondig gerestaureerd worden.
3) Alle demografische gegevens hebben betrekking op 1998.
4) Gegevens van 1998.
5) Op vrijdag 25 januari 2013 overgoten jihadisten 4 202 manuscripten van het Ahmed Baba-instituut in Sankoré met benzine en staken ze in brand.