English version

Mare Nostrum, Onze Zee, zo noemden de Romeinen de Middellandse Zee. Begrijpelijk, want vanaf 44 n.Chr. hadden ze het volledige kustgebied in handen.


Maar dat is niet altijd zo geweest. De eersten om het Middellandse Zeegebied te domineren waren de Feniciërs. Daar begonnen ze omstreeks 1200 v.Chr. al mee, niet zozeer om land te veroveren, wel om een maritiem handelsnetwerk uit te bouwen. En dat deden ze vanuit bescheiden stadstaten zoals Tyrus, Byblos en Sidon op de kust van het huidige Libanon.


Bijna duizend jaar lang waren ze de dominante commerciële macht in de mediterrane wereld. Hun handelsimperium reikte van het Nabije Oosten tot voorbij de Straat van Gibraltar. Steden zoals Málaga, Tanger en Cádiz zijn door Feniciërs gesticht. Meer dan welk volk ook hebben ze ertoe bijgedragen dat grote beschavingen zoals die van Mesopotamië, Egypte en Griekenland hun kennis, cultuur en gedachtegoed konden uitwisselen.


Hun commercieel succes dankten de Feniciërs in de eerste plaats aan de export van de kleurstof purper. Die produceerden ze uit een kliertje van een zeeslak, de brandhoren. Hoe ze dat precies deden, weten we vandaag nog altijd niet. Het was een monopolie dat ze stevig in handen hielden. Zo bleef purper peperduur en werd het algauw een statussymbool, niet in het minst bij de Romeinen.


Vanaf de 9e eeuw v.Chr. kwamen de Feniciërs in moeilijke papieren. Grootmachten zoals de Assyriërs en de Babyloniërs plaatsten de stadstaatjes onder hun gezag. In de 7e eeuw v.Chr. stichtten Feniciërs de stad Carthago in het huidige Tunesië. Dat werd al snel een beschaving op zich. De verstandhouding met de Berbers van het binnenland was uitstekend. Geleidelijk ontstond zo een gemengde beschaving die men de Puniërs ging noemen.


Heel anders verging het de Grieken. Vanaf 850 v.Chr. begonnen zij kolonies te stichten, niet uit handelsdoeleinden, maar uit pure noodzaak. Want de bevolkingsexplosie leidde in het bergachtige land tot een tekort aan woonruimte en landbouwgrond. De Griekse kolonisatie was een georganiseerde onderneming, waarbij de bestemming vooraf bepaald werd in functie van vruchtbare grond en beschikbare grondstoffen, zo mogelijk na verkenning ter plaatse. Voor vertrek werd een expeditieleider aangesteld die de kolonisten aanvoerde, erop toezag dat het nieuwe land verkaveld werd, en de nieuwe stadstaat bestuurde.


Verspreid over het Middellandse Zeegebied zouden Grieken vele honderden steden stichten, waaronder Marseille, Napels en Benghazi. Zuid-Italië was zo sterk gehelleniseerd dat het Magna Graecia genoemd werd, Groot Griekenland.


Dat de Puniërs al die tijd in het westelijk deel van de Middellandse Zee de lakens uitdeelden, beviel de Romeinen geenszins. Toen de Carthagers zich in 264 v.Chr. ook nog eens met Sicilië gingen bemoeien, zag Rome dat als een rechtstreekse bedreiging. De eerste Punische oorlog was een feit.


Als landmacht leek Rome met zijn 20 oorlogsschepen kansloos tegen de Carthagers met hun vloot van honderden schepen. Maar de Romeinen begonnen schepen te bouwen, ervaring op zee op te doen, stormen te trotseren, zeeslagen te voeren. Drieëntwintig jaar duurde de maritieme oorlog, de grootste uit de oudheid. Uiteindelijk waren het de Carthagers die het onderspit dolven. De Romeinen daarentegen hadden inmiddels duizend schepen van stapel laten lopen en zo de grondslag gelegd voor zeshonderd jaar hegemonie op zee.


Een halve eeuw later zinde de Carthager Hannibal Baskar op wraak. De tweede Punische oorlog zou te land gevoerd worden. Hannibal joeg de Romeinen de stuipen op het lijf door in 218 v.Chr. met zijn leger, inclusief een veertigtal krijgsolifanten, de Alpen over te trekken. Veertien jaar lang zou hij terreur zaaien op het Italisch schiereiland. Maar Rome zou hij nooit belegeren.


Een strategische fout, want achter zijn rug begon de Romeinse generaal Scipio via Spanje Car­tha­go te bedreigen. Weer beten de Puniërs uiteindelijk in het zand. Ze moesten zware vredesvoorwaarden aanvaarden, maar hun hoofdstad bleef ongeschonden. Voorlopig althans. Want na de derde Punische oorlog zou in 146 v.Chr. het adagium van Cato de Oude – Carthago delenda est – werkelijkheid worden.


Van nu af aan kon Rome zijn macht over de Middellandse Zee zonder veel moeite uitbreiden. In de 5e eeuw kwam daar echter een einde aan, toen het West-Romeinse rijk het grootste deel van Noord-Afrika moest prijsgeven aan de Vandalen. Byzantium, de hoofdstad van het Oost-Romeinse rijk, wist een tijdlang de controle te herwinnen, maar moest tegen het einde van de 7e eeuw de duimen leggen voor het islamitisch kalifaat van de Omajjaden.


De Romeinse aanwezigheid in Noord-Afrika behoorde voortaan tot de geschiedenis, maar het erfgoed van de Fenicische, Griekse en Romeinse culturen blijft nog altijd prominent aanwezig in de Libische kuststrook.



Jaak Palmans
© 2021